— Sloeber nam graag een duik in de Noordzee maar begreep geen West-Vlaams. (foto G.Myle) — |
Achtentwintig jaar geleden kwam ik weer aan de kust wonen, die ik
twintig jaar lang achter me gelaten had. Ik bracht een hondje mee dat Sloeber
heette.
Ik ontmoette er oude vrienden die achteraf geen
vrienden bleken, las regionale kranten om de draad weer op te nemen en sprak West-Vlaams alsof ik er nooit was weggeweest. Ik werd er
verwelkomd als de verloren zoon die eindelijk het rechte pad had opgezocht, het
verloren schaap dat onverwachts zijn stal had weergevonden. Althans dat dacht
ik.
Dat dacht ik tot ik ongewild een gesprek moest afluisteren waarin men
het over mij had. Ik zat op het wc, Sloeber had ik aan de barman
toevertrouwd. Het gesprek werd gevoerd door twee kennissen die na mij in ’t
toilet waren gekomen. Ze hadden het over mijn hond, waarvan ze wisten dat hij
door mij in ’t algemeen Nederlands aangesproken werd. Wat ze belachelijk
vonden; waarin ze het bewijs zagen dat ik het erg hoog in mijn bol gekregen
had; wat hen duidelijk maakte dat ik hen in ’t West-Vlaams neerbuigend
bejegende; dat ik mijn hond hoger aansloeg dan de volksgenoten die ik twintig
jaar lang niet had willen bekijken; dat ik in ’t binnenland stadsmaniertjes
ontwikkeld had en niet moest denken dat ze daarin mee zouden gaan…
Er kwam geen einde aan. Ik had al lang gedaan met kakken, maar bleef roerloos
zitten, verwonderd over de hoeveelheid woorden die mannen onder ’t pissen met
elkaar wisselen.
Uiteraard sprak ik met Sloeber geen West-Vlaams. Het beest was buiten
de provincie grootgebracht, samen met mijn kinderen die evenmin West-Vlaams spraken, en de hond was inmiddels veel te oud geworden om een
nieuwe taal te leren.
Er bestaat ook iets als de macht der gewoonte. Want toen
ik weer in de gelagzaal kwam wilde ik expliciet aan Sloeber zeggen, kom oendje, we gòòn nor uus, maar dat zei ik niet. Uit mijn mond
hoorde ik iets anders vlieden: ‘Kom hondje,
we gaan naar huis.’ Ik zag hoe de twee elkaar veelzeggend aankeken en tegen
hen zei ik: ‘Kust me kloten, gieder.’
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten