In 1988 nam ik in Oostende een tijdschrift over, Het Visserijblad⇲, blad dat al sinds 1933 in de vissersgemeenschap gelezen werd. Dat was een merkwaardige beslissing van me, ik woonde niet aan de kust en economische of familiale banden met de visserij had ik evenmin. Waarom wilde ik me daarin engageren? Waarom wilde ik een blad uitgeven dat een vorige uitgever nog maar pas opgegeven had?
Feit is dat ik me tot de visserij aangetrokken voelde. Maar waarom? Er was ‘iets’ met die mensen, er was ‘iets’ op die kaaien, er was ‘iets’ wat de
visserij onderscheidde van al het andere, 'iets' wat het
vertellen waard was.
Later heb ik wel leren te formuleren wat dat ‘iets’ was — het had met zee en jacht te maken — maar op dat moment, in 1988, kon ik alleen maar
terugvallen op de wankele vergelijking met het verschijnsel it-girl, meisje dat een kwaliteit
bezit die niet meteen in een definitie te vangen valt, zo'n meisje heeft 'iets', het is een it-girl. De visserij
was voor mij de it-girl van de economie.
Enkele jaren later lichtte de Britse reisschrijver Norman Lewis voor
mij een tipje van de sluier op. Na de oorlog ging hij uitzieken in Farol, een
geïsoleerd Spaans vissersdorp aan de Costa Brava. Hij ging er wonen en trok ook,
net als al de andere mannen van het dorp, ter zeevisserij. Veertig jaar later
schreef hij er Stemmen van de oude zee over, een reisverhaal: ‘Nu is de visserij puur commercieel. De visser schakelt de sonar in,
zoekt scholen op, gooit een gigantisch net uit. Toentertijd stapten wij in een
bootje, alleen of met zijn tweeën. Mensen specialiseerden zich in één vissoort,
kenden de geheimen van de vis.’
— Norman Lewis — |
De visserij waarin Lewis terechtkwam was een andere dan deze die ik in
1988 leerde kennen. In dat Spaanse dorp was de sector primitief, deze aan
de Vlaamse kust was hoogtechnologisch. Hoe kwam het dan dat er in
dat boek zoveel was dat ik herkende? Waardoor herkende ik in die primitieve
Spaanse vissers de matrozen uit de Oostendse visserswijken? Lewis gaf
me gaandeweg het antwoord: ‘Het beroep
van visser verandert de geest, de mentaliteit. Vissers zijn, waar ook ter
wereld gokkers. Ze halen een vangst binnen, verkopen die en spenderen het geld
snel aan kleren of cadeaus. Alles moet op, ze leven van dag tot dag. Ze hebben
iets heidens, ze offeren aan de oude goden van de zee. Landbouwers plannen
alles. In Spanje was er naast het vissersdorp een boerendorp, het verschil had
niet groter kunnen zijn.’
Ja, zo had ik ze intussen ook leren kennen, mijn pappenheimers. En ja,
die lifestyle had wel ‘iets’. Ook
voor de schrijver Norman Lewis: ‘Niet
dat ik erin geloof, maar als zou blijken dat ik nog een leven te goed heb en
als het beroep dan nog bestaat, dan zou ik visser willen zijn.’
In het citaat bleef mijn oog haken aan de zinsnede 'als het beroep dan nog bestaat'. Toen ik dat boek aan
’t lezen was, werd daar op de Vlaamse visserskaaien ook veel over gediscussieerd. De
visserij was alhier aan een neergang begonnen die het voortbestaan danig in ’t
gedrang bracht en op de visserskaaien werd menig gesprek met een gelijkaardige zinsnede
afgesloten: als het beroep dan nog
bestaat.
Hoe verging het die primitieve Spaanse vissersgemeenschap trouwens? ‘Een jaar of vijf geleden keerde ik terug
naar het vissersdorp voor een reportage in de Sunday Times. De verandering was
zo verschrikkelijk dat ik besloot nog voor het vallen van de avond te
vertrekken. Het dorp was overgenomen door de toeristen. Ik vond er nog een van
mijn oude vrienden, Sebastian. Hij had, zoals ik wel verwacht had, een klein
hotelletje geopend. Vroeger verdiende hij 32 peseta’s per dag, materieel had
hij het intussen stukken beter. Maar het was ook tragisch. Hij was zijn gevoel
voor avontuur volledig kwijt.’
Norman Lewis. Stemmen van de oude zee. Voorwoord Cees Noteboom. 1994. A’pen/A’dam,
uitgeverij Atlas.
Clara Bow - She's Got It -
De eerste it-girl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten