Hedendaagse verhalen over de visserij kunnen niet rond de eindigheid
van hun onderwerp navigeren, want de visserij is een aflopende zaak. Wanneer ik
in 1988 de redactie van Het Visserijblad op me neem telt de Vlaamse
vissersvloot nog 201 vaartuigen, ik denk niet dat het er vandaag nog 70 zijn.
Dat is geen plaatselijk fenomeen, de implosie is wereldwijd; ook in
Newfoundland, waar de Amerikaanse schrijfster E. Annie Proulx haar roman Scheepsberichten (The Shipping News, 1993) situeert, een boek waarmee ze in Amerika
de Pulitzerprijs wint. Ik heb Scheepsberichten
in 1995 gelezen. Het boek heeft me toen omwille van twee redenen van mijn
sokken geblazen.
Er is ten eerste het hoofdpersonage Quoyle: ‘Op zijn
zesendertigste, overlopend van ellende en afgewezen liefde, week Quoyle in
arren moede uit naar Newfoundland, de rots die zijn voorouders had
voortgebracht, die hij nooit bezocht had en nooit van plan was geweest te
bezoeken.’ Zo dramatisch is ’t mij niet vergaan, maar toch. Na een mislukt
politiek engagement laat ik op mijn achtendertigste het binnenland achter me,
om me weer aan de Vlaamse kust te vestigen, wat ik eerder voor onmogelijk had gehouden.
Quoyle komt daar aan de bak als correspondent van een lokale krant, waarin hij
de scheepvaartberichten verzorgt, een rubriek met ‘kortjes’ over het in- en
uitgaande scheepvaartverkeer, een rubriek die niet had misstaan in Het
Visserijblad dat ik geredigeerd heb.
Er is nog een reden. De teloorgang van de visserij rond Newfoundland
gaat deze van Oostende vooraf. Het boek van Proulx is klaar in 1993. Terwijl
ik het in 1995 aan ’t lezen ben, beleef ik een indrukwekkende déjà vu: ‘En de visserij zakte in, de visserij zakte
totaal in, veertig jaar opgegaan in rook, omdat die klootzakken in de Canadese
regering elk land ter wereld visrechten gaven, terwijl ze ons met hun regels
uit de markt drukten. Die gore buitenlandse treilers. Daar is alle vis in
verdwenen.’ Het is een manier van redeneren die ook ten onzent bekend is,
maar hier zijn de klootzakken in de Europese Unie te vinden en zijn het de
Hollanders die het gedaan hebben. Er is ook een gelijklopende kritiek op de
maatregelen: ‘Jezus! Denk je dat je alles
gehad hebt, krijg je dit! Die toewijzing van visquota alsof het rijen
aardappels zijn die je kunt opgraven. Als er geen vis is, valt er ook niets toe
te wijzen en niets te vangen; als je niets vangt is er ook niets te verwerken
of te verschepen, en dan is er voor niemand nog een droge boterham te
verdienen. Geen hond die hun achterlijke regels nog begrijpt.’
Waarna de reconversie volgt. De plaatselijke visser Jack Buggit weet er
alles van: ‘Oké, zei ik, toen ik inzag
dat ik het met vissen niet meer zou redden, oké, zei ik, ik zal verstandig
zijn, ik geef me gewonnen, ik doe mee aan het regeringsplan en zeg: ‘Hier ben
ik. Ik zoek een baan. Wat hebt u voor me?”
— E. Annie Proulx — |
En zij zeggen: “Wat kunt u
zoal?”
“Wel,” zeg ik, “ik kan vissen.
Heb ’s winters in het bos gewerkt.”
“Nee, nee, nee. We willen geen
vissers. We scholen u wel om.” Ze brengen de industrie hierheen, snap je. Banen
voor iedereen. De eerste plaats waar ze me heen stuurden, was een leerlooierij
in Go Slow Harbor, verdomme. Er werkten daar tien à vijftien mannen … Dat deed
ik vier dagen lang, toen waren de huiden op, en er kwamen er ook niet meer, dus
stonden we wat te niksen, of we veegden de vloer. Een paar maanden later ging
de looierij op zijn kont. Ik dus weer naar huis.’ Al
wie alhier in de reconversiemolen geraakt is herkent zichzelf in het citaat.
Van het een komt het ander. Buggit wordt naar een machinefabriek
gestuurd, naar een kartonnagefabriek, een olieraffinaderij, een
elektriciteitcentrale, een handschoenenfabriek… Het brengt allemaal geen zoden
aan de dijk.
Uiteindelijk krijgt de visser het systeem door, maar hij weet te weinig
om er iets tegen te ondernemen. Wat kan hij doen? ‘En hoe kom je dingen aan de weet? Je leest ze in de krant! Er was geen
plaatselijke krant … Dus zeg ik, die er niets van afweet … — op school was ik
niet verder gekomen dan “Toms Hond” — maar ik was tot de conclusie gekomen dat
als zij een handschoenenfabriek konden beginnen zonder leer, zonder iemand die
handschoenen kon maken, ik net zo goed een krant kon beginnen.’ Of hoe
Annie Proulx heel de miserie van de omscholing in enkele woorden uitgelegd
krijgt.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten