— Een schrijver tussen de metaalarbeiders, in de keet van de APS-scheepswerf. (Foto Peter Maenhoudt) — |
Je gelooft het of je gelooft het niet, maar ik stuur je dit stukje op
via de wifiverbinding van een hotelkamer in Parijs, meer bepaald het Apalonia
in de rue Mouffetard. Mijn vriendin is hier voor haar werk en ik hou me intussen
onledig met het produceren van deze tijding.
Over de rue Mouffetard ga ik later nog iets schrijven, want dat is een even beroemde
als charmante straat, waarin zelfs op deze regenachtige dag veel te beleven
valt, maar eerst wil ik nog iets anders kwijt, een oud stukje tekst dat ik
enkele dagen geleden weergevonden heb, en dat me aan mezelf herinnert.
In een vorige blogpost heb ik iets verteld over wat ik mijn eigen Riveramoment noem. Het betreft een
boek dat ik in 1993-94 geschreven heb en dat, omwille van zijn inhoud, door de
opdrachtgever geweigerd wordt. Terwijl ik die herinnering hier aan het opgraven was, heb ik dat boek
uiteraard weer ter hand genomen. Mijn oog is toen blijven vasthaken aan een dagboekfragmentje dat
ik in dat boek verwerkt heb.
Dit is hoe ik in die tijd over de dingen denk:
‘(…) ik heb het over de
beslissing die ik moest nemen… om het boek al dan niet te schrijven, en gesteld
dat ik het zou doen, wat daar dan in moest staan, hoe dat opgevat moest worden,
hoe dat er uit moest zien, zo’n boek over een staking… Ook dat heeft moeite
gekost, we hebben daar een gevechtje rond gevoerd. (…)
Er zit een tragisch kantje
aan deze opdracht. Is het niet tragisch dat ik, die twintig, vijfentwintig jaar
lang een marxist geweest ben, een mens van de praxis, maar dan wel een die er
in al die tijd nauwelijks in geslaagd is — ik ken het jargon nog wel — me met de arbeidersklasse! te verbinden of ten minste met de voorhoede!
ervan, dat ik juist nu, nu ik mezelf aan de rand van de klassenstrijd! geplaatst
heb, in de marge, alwaar ik als een speelbal heen & weer geslingerd word
tussen de echt belangrijke klassen, de enige die meetellen trouwens… dat
metaalarbeiders!, scheepsherstellers nog wel… mensen die de klassenstrijdervaringen!
opeenstapelen, generatie na generatie, laag na laag, staking na staking… dat
die mensen me nu komen vragen om een boek over hun strijd te schrijven.
Godgeklaagd is dat eigenlijk.
Het leven is echt een grap. Een kwarteeuw lang heb ik er alles aan gedaan om me
in die klasse te nestelen, om een band te leggen omheen het ongenoegen van de
arbeiders en het inzicht van het soort intellectuelen van een
speciaal type dat zich revolutionairen! noemt — dat heeft me echt een huis
gekost, al die moeite, al die tijd, al dat geld — en nu ik daar geen enkele moeite
meer voor doe, nu het allemaal een beetje ver van mijn bed geworden is, wordt
de deur opeens en ongevraagd wijd opengezet. En ik die dacht dat ik met dat
alles gebroken had… En al mijn oud-kameraden van de trotskistische partij! die
in mij de renegaat! herkennen, die me met de vinger wijzen, die me niet meer
komen opzoeken omdat we elkaar niets meer te zeggen zouden hebben, die…
Uiteindelijk blijkt er
helemaal geen breuk te zijn. Ik ben dezelfde mens gebleven en trouw aan de
idealen van mijn jeugd. Al wat ik gedaan heb, zo zie ik nu tot mijn eigen
verwondering, is komaf maken met een bepaalde vorm, een vorm die ik niet langer
als de mijne ervaar. Ik heb voor een andere vorm gekozen, een die hoe langer hoe meer de mijne wordt, deze van de insider-outsider.’
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten