GELOOF HET of geloof het niet, maar ik stuur je dit stukje op
via de wifiverbinding van een hotelkamer in Parijs, meer bepaald het Apalonia
in de rue Mouffetard. Tania is hier voor haar werk, zelf hou ik me intussen
onledig met het produceren van deze tijding.
Over de rue Mouffetard schrijf ik later⇲ nog iets, dat is een even beroemde
als charmante straat, waarin zelfs op deze regenachtige dag veel te beleven
valt, want 't is ook een toeristenval, maar eerst wil ik een oud stukje tekst kwijt, dat ik
enkele dagen geleden weergevonden heb, en wat me aan mijn oude zelf herinnert.
Ik heb je eerder iets verteld over wat ik mijn eigen Riveramoment noem. Dat gaat over een
boekje dat ik in 1993-94 schrijf en dat, omwille van wat ik schrijf, door de
opdrachtgever geweigerd wordt. Terwijl ik die herinnering hier⇲ aan het opgraven was, heb ik dat boek
uiteraard weer ter hand genomen. Mijn oog is daarin toen blijven vasthaken aan een dagboekfragmentje. En dit is hoe ik in die tijd over de dingen denk:
‘Er zit een tragisch kantje aan deze opdracht. Is het niet tragisch dat ik, die twintig, vijfentwintig jaar lang een marxist geweest ben, een mens van de praxis, maar dan wel een die er in al die tijd nauwelijks in geslaagd is — ik ken het jargon nog wel — me met de arbeidersklasse! te verbinden of ten minste met de voorhoede! ervan, dat ik juist nu, nu ik mezelf aan de rand van de klassenstrijd! geplaatst heb, in de marge, alwaar ik als een speelbal heen & weer geslingerd word tussen de echt belangrijke klassen, de enige die meetellen trouwens… dat metaalarbeiders!, scheepsherstellers nog wel… mensen die de klassenstrijdervaringen! opeenstapelen, generatie na generatie, laag na laag, staking na staking… dat die mensen me nu komen vragen om een boek over hun strijd te schrijven.Godgeklaagd is dat eigenlijk. Het leven is echt een grap. Een kwarteeuw lang heb ik er alles aan gedaan om me in die klasse te nestelen, om een band te leggen omheen het ongenoegen van de arbeiders en het inzicht van het soort intellectuelen van een speciaal type dat zich revolutionairen! noemt — dat heeft me echt een huis gekost, al die moeite, al die tijd, al dat geld — en nu ik daar geen enkele moeite meer voor doe, nu het allemaal een beetje ver van mijn bed geworden is, wordt de deur opeens en ongevraagd wijd opengezet. En ik die dacht dat ik met dat alles gebroken had… En al mijn oud-kameraden van de trotskistische partij! die in mij de renegaat! herkennen, die me met de vinger wijzen, die me niet meer komen opzoeken omdat we elkaar niets meer te zeggen zouden hebben, die…Uiteindelijk blijkt er helemaal geen breuk te zijn. Ik ben dezelfde mens gebleven en trouw aan de idealen van mijn jeugd. Al wat ik gedaan heb, zo zie ik nu tot mijn eigen verwondering, is komaf maken met een bepaalde vorm, een vorm die ik niet langer als de mijne ervaar. Ik heb voor een andere vorm gekozen, een die hoe langer hoe meer de mijne wordt, deze van de insider-outsider.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten