‘Het eerste wat een schrijver moet doen, is een andere vorm van inkomsten vinden.’ (Ellen Gilchrist)
In 1931 mag
de Mexicaanse kunstschilder Diego Rivera in het Rockefeller Center in New York
een muurschilderij creëren. Hij maakt een voorontwerp en John D. Rockefeller junior geeft zijn
fiat. Toch schrikt diezelfde Rockefeller zich een hoedje als hij in 1933 aanschouwt
wat er op zijn muur verschijnt. Rivera heeft — damned! — een portret van Lenin in zijn Man at the Crossroads verwerkt.
Dat is wel
het laatste wat Rockefeller wil, een portret van Lenin. Op zijn muurl! Hij
vraagt Rivera om de communist weg te schilderen. Rivera weigert. Rockefeller
betaalt hem wat afgesproken is en laat tegelijkertijd heel het kunstwerk vernietigen. Het
publiek krijgt er niets van te zien.
Je kunt nu wel
luid BAH! en BOE! roepen, maar dat verandert niets aan het kunstenaarsleven
zoals het is. He who pays the piper calls
the tune. Mecenas Rockefeller heeft het geld, en bijgevolg de macht, om het
kunstwerk aan het publiek te onttrekken. Op dezelfde manier heeft een
stalinistische staat de macht om te bepalen welke roman je niet te lezen
krijgt, net zoals de onzichtbare hand van de markt dat hier en nu bij ons doet.
Had Rivera
daarop niet kunnen anticiperen? Je bijt toch niet in de hand die je voedt. Ah, was het maar zo simpel. De kunstenaar weet waaraan hij begint, maar niet waar hij
eindigt. Daarin verschilt hij van de ambachtsman. Die maakt, de kunstenaar creëert.
Het maken leidt naar zekerheden, creatie naar onzekerheid. Het eindresultaat
van de creatie? Verrassing, verrassing! En voor Rockefeller valt die verrassing
op zijn muur danig tegen.
Wat Rivera overkomt,
heb ook ik meegemaakt. In 1993 leggen de arbeiders van een kleine
Oostendse scheepswerf het werk neer. De staking zal bijna driehonderd dagen
duren. Tijdens dat conflict komt de vakbondsafgevaardigde me vragen om een boek
over de actie te schrijven, de christelijke vakbond ACV betaalt. Ik aanvaard de
opdracht, op voorwaarde dat ik die vrijelijk mag invullen.
Ik laat me
inspireren door Hans Magnus Enzensberger die in 1973 De korte zomer van de anarchie publiceert, een erg fragmentarisch
opgevat werk. Mijn boek, dat Kleine
scheepswerf, grote staking heet, wordt uiteindelijk een werkje waarin ik
persoonlijke bedenkingen en dagboekfragmenten afwissel met krantenstukjes die
het over die staking hebben.
De
vakbondssecretaris probeert over mijn schouder heen mee te lezen, hij heeft zo zijn
eigen visie op dat boek. Ik begrijp wel dat die van de mijne verschilt, maar ik
ben niet het soort mens dat tijdens het schrijven gemakkelijk andermans visie overneemt. Ik bescherm mezelf tegen de censuur die om het hoekje loert, in het ACV zullen
ze het boek pas te lezen krijgen nadat het gepubliceerd is.
Resultaat: ik moet voor een katholieke vierschaar verschijnen die mijn werk
in de ban slaat. De vakbond koopt de afgesproken exemplaren op, stuurt me met de cheque naar huis en steekt de boeken dezelfde dag nog in de
snippermachine. Zestig jaar nadat Diego Rivera het in New York moet meemaken, maak ik op de Oostendse visserskaaien
hetzelfde mee.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten