— Yvan Aernoudt (rechts) en Patrick
Gyselen in augustus 73, tijdens de Kick-wedstrijd in de Velodroom van Oostende. —
|
In Alle Oostendse rockers in één boek recenseer ik, meteen na publicatie, het boek van Frank
Vermang over de Oostendse muziekscene. Nog voor de diehards weer thuis zijn, staat mijn recensie al op ’t net. De
blogpost wordt een hit en nestelt zich al gauw in mijn vuurtorens top-tien; opgang
die me leert me dat de scene alhier alive & kicking is.
Toch komen er nauwelijks reacties onder de blogpost terecht.
Niet dat die reacties er niet zijn, wel dus, maar met naam en toenaam publiceren
ligt gevoelig. De Oostendse muziekscene is daarin niet anders dan de rest van
dit vlakke land: eens de criticus de toog verlaat wordt hij door schroom overvallen.
Soms is dat maar goed ook, soms is het spijtig. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor de opmerkingen
van Patrick Gyselen. Zijn vergelijking van punk en gele hesjes is inspirerend,
de beschrijving van de kroeg Folk als oord van ‘overvolle asbakken en verstopte
toiletten’ ontroert en ook de herinnering aan de Draekensteert, kroeg van mijn klasmakker Wilfried Laforce, doet me veel deugd aan ’t herte. Om een lang verhaal kort te maken. Ik overtuig Gyselen om
zijn stuk uit te breiden en het ons ter kennis mee te geven. Wat hij hieronder
met brio doet. (Flor Vandekerckhove)
Het rollen der Oostendse rock
Zelf ging
ik in het boek meteen op zoek naar het hoofdstuk over de seventies, vooral naar
de periode 1970- 75, waar ikzelf bij betrokken was.
Na de
split van Freckleface 1 had de fantastische zanger Yvan Arnoudt me gecontacteerd. Hij wou
een akoestisch duo vormen, met eigen nummers, en zocht een tweede gitarist. We
traden voor het eerst op tijdens het Kick
folkconcours, anno 1973, in de Velodroom. Net voor ons was een groepje pubers
aan het werk dat als een tang op een varken in die folkmiddag paste. Ze speelden
wel op folky kampvuurinstrumenten, maar ze waren in T Rex- glitterpakjes gehuld
en gedroegen zich als muzikale hooligans. Hun gitarist had me vooraf gevraagd
of ik zijn gitaar wou stemmen. Dat bleek dus Dubbe te zijn.
Er werd in
die dagen flink wat afgejamd: met Leo
Tassijns, Paul Vandecasteele en Jean Lamote. Ook Arno kwam eens langs, ik herinner me dat hij zijn harmonica in mijn
pint doopte (niet in de zijne) ‘omda de
bladjes ton beter klienken, vint’. Bruine kroegen, als de Folk en de Draekesteert, waren daar het ideale decor voor.
Frank
Vermang koos voor Dubbes levensverhaal als achtergrond door de diverse
decennia heen. Maar Dubbe speelde pas echt een rol vanaf de late seventies, als lokale
representant van de beeldenstorm punk
geheten.
Punkers
waren de muzikale gele hesjes. Ze waren de elitaire, ingewikkelde rock beu en
in plaats daarvan ontwikkelden ze een bom energie. Jammer genoeg was dat soms
meer bom dan energie. Levensdrift vermengd met doodsdrift. Ik vind nog altijd
dat ze zich van vijand vergisten, want geruggensteund door de nieuwe profeten
van Humo, maakten ze vooral Folk en Blues belachelijk. En laat ‘Folk &
Blues’ nu net de naam zijn van de iconische kroeg in de Brabantstraat waar het
voor onze generatie goed toeven was, spijts de overvolle asbakken en verstopte
toiletten.
Vermang
legt telkens de link tussen de rockscene en het sociale en economische kader
van Oostende. Zo illustreert hij eigenlijk het onvatbare fenomeen dat ‘tijdgeest’
heet. Een vreemde geest is dat, hij is alomtegenwoordig maar verwisselt van
gedaante als een kameleon. Hij bepaalt wat men lelijk moet vinden en wat men
dient op te hemelen. Tracht u bij wijze van fantasie eens in te beelden hoe het
Preuteleute zou vergaan zijn, indien ze
anno 1960 hun repertoire op de
mensheid hadden losgelaten.
De auteur
lardeert de opsomming van groepen en festivals met een aantal straffe verhalen.
Dat een onbekende Engelsman in La Coupole
een paar nummers meezong met The Swallows
en dat die onbekende achteraf Eric Burdon
van The Animals bleek te zijn, dat is
toch ongelooflijk mooi! Maar niet alle straffe verhalen zijn hartverwarmend. Jezelf
te pletter zuipen, dronken rijden en meisjes besmeuren: wordt dit plots tof,
hip of cool omdat het deel uitmaakt van ‘de rockscene’? Dit soort heroïek is
aan mij niet besteed. Maar het geeft wel een beeld van wat er backstage soms
aan de hand is.
Geen enkel
boek is perfect, ook ‘Oostende Rock & Roll’ niet. Maar ik ben blij dat het
er gekomen is. Frank Vermang heeft puik werk geleverd.
Patrick
Gyselen
— W.H. Auden, Bob Dylan en De Laatste Vuurtorenwachter reconstrueren de tijdgeest in 'Toen de zee aan een wasdraad hing'. — |
2 opmerkingen:
Toffe herinneringen ! toen wij in '71 met Moving Skull startten ,was "Summertime" één van de eerste nummers die wij samen speelden ,we kenden natuurlijk allemaal de verschillende versies van o.a Brainbox -Janis Joplin,maar Leo had al veel kennis met Jazz-grootheden ,die ons onbekend waren en als les bij hem thuis aan ons werd opgedragen om naar te luisteren .hij speelde het dan ook in het begin op gitaar en zang ,later op trompet ondersteund door saxofonisten Peter Hintjes en Roland Robaey....zeer leerrijke periode ! waarvoor ik Leo nog altijd zeer dankbaar ben ,mijn eerste ervaring met een bandje was dan ook meteen niet de gemakkelijkste ,maar door hem leerde ik veel bij ,ik speelde tenslotte nog maar enkele maanden op gitaar en schakelde over op bass ,omdat de band er nog geen gevonden had ..y
Johnny Markey
Patrick Gyselen heb ik goed gekend. Hij heeft in 1976 ook meegewerkt aan het Bredense festival Rockpoint waarover al eens een stuk in De Laatste Vuurtorenwachter verschenen is: http://florsnieuweblog.blogspot.com/2016/07/van-de-rock-naar-de-heemkunde.html
Ook Moving Skull was op dit festival aanwezig.
Ivan Schamp
Een reactie posten