— Virginia Woolf en Varlam Sjalamov —
|
Over leven en werk van Varlam Sjalamov heb ik hier al een post
gepubliceerd. Ik zei toen dat ik het later nog eens over Het pad wilde hebben, een kort verhaal dat in diens bundel De Handschoen (°) staat.
Dat verhaal laat me aan Virginia Woolf denken. Een merkwaardige gedachte voorwaar, vandaar dat ik er een stukje over maak.
Dat verhaal laat me aan Virginia Woolf denken. Een merkwaardige gedachte voorwaar, vandaar dat ik er een stukje over maak.
In 1929 publiceert Virginia Woolf een feministisch essay dat cirkelt
rond de vraag waarom vrouwen zo moeizaam het publieke domein betreden, bijvoorbeeld
dat van de literatuur. Haar titel, A Room of One’s Own, vat het goed samen: je moet de ruimte
hebben om te schrijven. Je moet die ruimte figuurlijk hebben, maar ook
letterlijk: een plek waar je je kunt afzonderen, een plek die van jou is, en
alleen van jou.
Dat is een luxe waarover Varlam Sjalamov in de kampen uiteraard niet
beschikt. Pas nadat hij er 17 jaar gevangenschap op zitten heeft is voor hem
de tijd van het schrijverschap aangebroken. In die zeventien jaar heeft hij
geen eigen kamer, maar hij heeft er wel een surrogaat voor bedacht.
Alzo begint zijn verhaal: ‘In de
taiga had ik een prachtig pad.’ Hij beschrijft de natuurlijke miniaturen
die hij op en naast dat pad opmerkt en hij maakt zich de omgeving eigen, in
zoverre zelfs dat hij dat weggetje als het zijne gaat beschouwen. Het pad als ‘a room of his own’: ‘Ik liep bijna drie jaar over mijn eigen pad. Het schrijven van
gedichten viel me daar gemakkelijk. Wanneer ik terugkeerde van een tocht, kwam
er zodra ik het pad betrad steevast een dichtregel in me op. Ik raakte gewend
aan het pad en het werd een soort werkkamer in het bos voor me.’
Verder: ‘’s Winters stond mijn
werkkamer natuurlijk leeg: de vrieskou maakte het werken onmogelijk, schrijven
is alleen in de warmte mogelijk. Maar ’s zomers kende ik alles tot in het
detail, alles was feller van kleur op dit toverpad —de dwergdennen, de lariksen
en de struiken van de wilde roos brachten onveranderlijk een gedicht bij me
naar boven, en als er geen gedichten van iemand anders in me opkwamen die bij
de stemming pasten, dan mompelde ik mijn eigen gedichten die ik bij terugkeer
in de hut opschreef.’
Virginia Woolf heeft gelijk: een schrijver heeft waarlijk zo’n eigen
plek nodig, een plek waar niemand anders iets te zoeken heeft. Het verhaal van
Sjalamov gaat als volgt verder: ‘Maar het
derde jaar liep er een man over mijn pad. Ik was op dat moment niet thuis. Ik
weet niet of het een rondreizende geoloog was of een bode uit de mijnen of een
jager, maar deze man liet een spoor van zware laarzen achter. Sinds die tijd
ontstonden er geen gedichten meer op het pad. Het vreemde spoor kwam in de
lente, en die hele zomer heb ik op het pad geen regel geschreven.’
Flor Vandekerckhove
° Varlam Sjalamov. De handschoen.
Nagekomen berichten uit Kolyma. 372 p. Vertaling Marja Wiebes. Uitg. De
Bezige Bij (2006).
1 opmerking:
Als ik mij goed herinner vond Virginia Woolf dat die eigen kamer vooral nodig was voor gedichten en minder voor romans. Dat vond ik eigenaardig. Ik zou juist het tegenovergestelde denken: dat je gedichten ook al wandelend kunt maken, zoals Tjoettsjev vaak deed, en dus blijkbaar ook Sjalamov, maar dat je voor romans een kamer nodig hebt. Dat je op je wandelpad 'alleen en van geen mens gestoord' moest zijn, daar had ik niet aan gedacht.
Een reactie posten