Ga bij kabbelende zee alhier eens naar het strand. Kijk hoe zo’n golfslag zich — uitgeput van ’t deinen en van zeegang — als een waterdekentje uitspreidt over ’t zeezand. Zie hoe zich alweer een volgend golfje vormt dat hetzelfde zal doen, maar anders; hoe dat van bakboord tegen een van stuurboord komend golfje botst en hoe die twee zich verenigingen om een derde te overspoelen dat er zich mee komt moeien en dat je niet eens zag afkomen, hoe die drie zich haasten om niet door alweer een vierde uitgewist te worden en hoe ze er net op tijd in slagen — of net niet — op ’t strand uit te rollen. Wel, naar dat model zijn mijn rijmloze verzen gevormd, als vier aparte deelgolfjes, die daarom ook elk hun hoofdletter krijgen, en die uiteindelijk, uitgeput van al hun mogelijkheden, zachtjes in het kwatrijn uitrollen, dat als een geheel gelezen dient te worden.
’t Was niet voor ’t eerst dat ik een teken kreeg want eerder was er een twee
Honderdjarige eik geweest die me bij laagwater op het strand hologig had
Staan nakijken terwijl iedereen toch weet dat er op het strand geen twee
Honderdjarige eiken staan die wandelaars bij eb staan aan of na te kijken
En die keer dat een vis me een half uur lang lachend vergezeld had ter
Wijl ik door de branding heen aan ’t stappen was en die me vanuit het
Water toeriep dat mij op hoge leeftijd nog een taak restte die me ken
Baar gemaakt zou worden op de dag dat ik tweeënzeventig worden zou
Daarna viel de winter over ’t land en toen het vrijdag 12 februari geworden
Was van het jaar waarin ik tweeënzeventig werd omgorde ik de oude hart
Slagmeter en nam mijn narrenstok ter hand en in guur weer trotseerde ik de
Bries om tot aan de plek te waden waar ik de vis tot mij had horen spreken
Maar omdat het van die dingen zijn die nooit geschieden zoals aan
Gekondigd maar onverhoeds en buiten je weten om liep ik op die dag
Dat ik tweeënzeventig werd vergeefs door ’t ijskoude water tot aan de
Strekdam alwaar ik de duinen traverseerde en waar mijn teleurstelling
Ver in de bossen van Vlaanderen onverhoeds een storm ontketende zo
Hevig dat herten en reeën en wilde zwijnen eraan ten gronde gingen
En bomen ontworteld geraakten en geveld en al wat ik daar zelf van zag
Was een regenvlaag die ver van mij over het land aan ’t trekken was
Dat het ontketenen van die storm de mij resterende taak geweest was
Had ik nooit geweten ware het niet dat ik het zeven jaren later op ’t laag
Waterstrand vernam van een levendbarende hagedis die uit de twee
Honderdjarige eik kwam afzakken om het mij lispelend mee te delen
Flor Vandekerckhove
De mij resterende taak op youtube
Geen opmerkingen:
Een reactie posten