donderdag 24 september 2020

Een zachte golfslag die uitrolt op ’t strand (Of hoe de zee de vorm bepaalt)

Van Allen Ginsberg staan twee bundels in mijn kast: Eén, Proef mijn tong in je oor, de indrukwekkende selectie die Simon Vinkenoog in 1973 vertaalt, en twee, The Fall of America, waarmee Ginsberg in 1973 de National Book Award for Poetry wint. Beide zijn me dierbaar, van beide heb ik veel geleerd — en nóg! — en over beide mag je in de toekomst stukjes in deze blog verwachten. 
Aan Ginsberg heb ik de vorm te danken waarmee ik een doorbraak in mijn poëzie realiseer: het aanwenden van rijmloze kwatrijnen. Niet dat Ginsberg me die vorm voordoet, wel vertelt hij in Proef mijn tong in je oor over zijn eigen zoektocht naar een hem passende vorm. Hij doet het op advies van Kenneth Rexroth die hem opdraagt alle academisme te mijden. Ginsberg experimenteert en komt tot een stijl waarin hij zijn eigen unieke vorm vindt: een lange lijn gebaseerd op een lange ademtocht: ‘Idealiter is elke regel van 'Howl' een enkele ademhalingseenheid. Mijn ademhaling is lang — dat is de maat, een fysiek-mentale inspiratie van gedachten vervat in het elastiek van een ademhaling.’ Ik weet niet of mijn ademhaling langer dan wel korter is dan deze van Ginsberg, maar hij is, ook gezien het verschil in leeftijd waarop onze poëzie zich ontwikkelt, in elk geval rustiger. Wat hij me leert is dat elke dichter zijn eigen beat moet vinden. Mij heeft dat geleid naar rijmloze stanza’s van kwatrijnen die elk een zachte golfslag vormen, uitrollend over 't strand, veelal bij kabbelende zee. Stefaan Pennynck heeft dat als eerste opgemerkt: de gedichten ‘worden in vrije versvorm met een aangehouden ritme gebracht: telkens vier lijnen die ons een een stap verder brengen en de voordrager (en toehoorders) een adempauze geven.’ Wat is dat anders dan mijn eigen beat (ritme), waarvan Vinkenoog zegt ‘dat de maat niet is afgestemd op boodschap of lettergrepen tellen, maar gevoel (…)’
Ga bij kabbelende zee alhier eens naar het strand. Kijk hoe zo’n golfslag zich — uitgeput van ’t deinen en van zeegang — als een waterdekentje uitspreidt over ’t zeezand. Zie hoe zich alweer een volgend golfje vormt dat hetzelfde zal doen, maar anders; hoe dat van bakboord tegen een van stuurboord komend golfje botst en hoe die twee zich verenigingen om een derde te overspoelen dat er zich mee komt moeien en dat je niet eens zag afkomen, hoe die drie zich haasten om niet door alweer een vierde uitgewist te worden en hoe ze er net op tijd in slagen — of net niet — op ’t strand uit te rollen. Wel, naar dat model zijn mijn rijmloze verzen gevormd, als vier aparte deelgolfjes, die daarom ook elk hun hoofdletter krijgen, en die uiteindelijk, uitgeput van al hun mogelijkheden, zachtjes in het kwatrijn uitrollen, dat als een geheel gelezen dient te worden.
En als die vorm dan ook nog eens samenvalt met de inhoud, zoals in 'De mij resterende taak', dan…



’t Was niet voor ’t eerst dat ik een teken kreeg want eerder was er een twee

Honderdjarige eik geweest die me bij laagwater op het strand hologig had

Staan nakijken terwijl iedereen toch weet dat er op het strand geen twee

Honderdjarige eiken staan die wandelaars bij eb staan aan of na te kijken


En die keer dat een vis me een half uur lang lachend vergezeld had ter

Wijl ik door de branding heen aan ’t stappen was en die me vanuit het

Water toeriep dat mij op hoge leeftijd nog een taak restte die me ken

Baar gemaakt zou worden op de dag dat ik tweeënzeventig worden zou


Daarna viel de winter over ’t land en toen het vrijdag 12 februari geworden

Was van het jaar waarin ik tweeënzeventig werd omgorde ik de oude hart

Slagmeter en nam mijn narrenstok ter hand en in guur weer trotseerde ik de 

Bries om tot aan de plek te waden waar ik de vis tot mij had horen spreken


Maar omdat het van die dingen zijn die nooit geschieden zoals aan

Gekondigd maar onverhoeds en buiten je weten om liep ik op die dag 

Dat ik tweeënzeventig werd vergeefs door ’t ijskoude water tot aan de

Strekdam alwaar ik de duinen traverseerde en waar mijn teleurstelling


Ver in de bossen van Vlaanderen onverhoeds een storm ontketende zo 

Hevig dat herten en reeën en wilde zwijnen eraan ten gronde gingen

En bomen ontworteld geraakten en geveld en al wat ik daar zelf van zag 

Was een regenvlaag die ver van mij over het land aan ’t trekken was


Dat het ontketenen van die storm de mij resterende taak geweest was

Had ik nooit geweten ware het niet dat ik het zeven jaren later op ’t laag

Waterstrand vernam van een levendbarende hagedis die uit de twee

Honderdjarige eik kwam afzakken om het mij lispelend mee te delen


Flor Vandekerckhove


De mij resterende taak op youtube

www.youtube.com/watch?v=zODNn20wtd4



Geen opmerkingen: