Eerst
is hij ontsnapt. Hij vliedt langs strand & duin tot het water van de
havengeul hem belet verder te vlieden. Daar ligt een schip dat naar Ceylon
varen zal. Zogezegd, want het is een roestbak van het soort waarover Jan de
Hartog in zijn boeken schrijft. Daarvan heeft hij geen weet, want hij is een kat
en leest geen boeken. Onwetend sluipt hij aan boord. En wat gebeuren zal
gebeurt:
Nie
ver nie van die land daar het die skip gesink,
En
al die matrose op die skip het verdrink.
Maar
niet de kat. Die zwemt naar een exotisch strand dat zich op een postkaartje onder
de palmbomen bevindt. Uitgeput valt hij daar in slaap, in de kist van een
luchtballon nog wel.
’s
Anderendaags, in de vroegte, werpt de ballonvaarder de trossen los. Hij vertrekt
naar de maan, maar zover komt hij niet, want opeens…
Bars die ballon
met 'n enorme skoot
En tien myl van die plek lê
die man morsdood.
Maar
niet de kat. Die komt ondanks die skoot
mooi op zijn pootjes terecht. Hij kijkt om zich heen en ziet dat hij in ’t
midden van een vijvertje geland is.
Daarnaast
zit een toerist, korte broek, witte sokken, sandalen, misschien een Vlaming, misschien niet.
Hij vist de kat uit het water en zet hem in zijn vakantiehuis boven een
petroleumvuurtje. De kat valt in 't vuur, springt
er meteen weer uit…
En de man die 'm op hem
krijg,
Wor plat gelijk een vijg.
‘s
Mans vrouw kan er niet om lachen, want haar echtgenoot is nu gereduceerd tot een
platte vijg met witte sokken. Maar niet de kat, die blijft eruitzien als een
kat.
Ze bindt de kat die
pootjes net tesaam
En leg het beestje op de railtjes
van den tram.
Het trampje loop van
spoor,
En breek te midden door.
Maar
niet de kat. Die heeft er schoon genoeg van en gaat er weer vandoor. Hij kruipt
aan boord van een schip dat naar Antwerpen vaart, er goed over wakend dat het
deze keer geen roestbak is. De reis verloopt voorspoedig, maar in 't stad komt
hij op de Sinksenfoor terecht, waar hij zich in een kermiskanon verstopt.
Die schot die wordt
gelaan met zesenvijftig ton,
die schot valt ver van
huis en slaat de stad in gruis.
Maar
niet de kat. Die vliegt, gedragen door een straffe oostenwind, over de torens en de beemden, de lintbebouwing en de verkavelingen, de bossen met en zonder bomen, over natuurgebieden die ingekleurd staan als bouwzone en over asbeststorten in overstromingsgebieden, vanaf de Sinksenfoor in
Antwerpen tot aan mijn openstaande raam in Bredene, en alzo het huis weer in.
Een
straf verhaal is dit, maar is ’t ook waar? Dat valt moeilijk na te gaan, en morgen
zal ’t nog moeilijker zijn. Het heelal dijt immers uit en neemt ons met zich mee, de kat en u en mij. Maar — en nu moet ge goed opletten — dijt ook wat alreeds voorbij is met ons mee? Neen, dat blijft achter in de nevelen van de
voorbije tijd, waar het razendsnel aan ons zicht onttrokken wordt.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten