‘Weet
je wat ik zojuist meemaak?’ De man tutoyeert me. ‘Ik ga tanken en naast me komt een wagen staan
waaruit een man stapt die me enthousiast begroet.’ Ik
kijk aandachtig naar de mens die me zo vrijmoedig aanspreekt. Hij
steekt zijn vork omhoog om zijn woorden kracht bij te zetten: ‘Die mens aan
de andere kant van de pomp schijnt blij te zijn omdat hij me ziet. Hij vraagt me wat ik daar doe. Ik antwoord dat ik daar altijd kom tanken.’
Mijn
ongenode tafelgenoot houdt even op om een stukje vol-au-vent weg te werken. Ik
doe ‘t zelfde. Terwijl
ik mijn prik opdrink, vraag ik me af hoe ik beleefd de tafel kan verlaten. Wellicht voelt mijn disgenoot dat aan, hij haast zich om zijn verhaal af te ronden: ‘Terwijl ik wegrij, kijk ik in de achteruitkijkspiegel en zie dat daar geen andere auto staat!’ Hij slaat zich tegen het hoofd
en zegt: ‘Tegelijk besef ik dat de man die me aangesproken heeft niemand is.’
Het
wordt me te persoonlijk, ik wil hier weg. Ik
groet hem vluchtig en zoek de plek op waar de vaat verzameld wordt. Aan de uitgang kijk ik nog eens achterom.
Aan mijn tafel zit niemand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten