[Onderstaande
verhalen zijn de laatste drie van een hele reeks die ik herwerkt heb. De reeks
vindt zijn oorsprong in ‘vissersverhalen’ die ik in 2015-16 schreef en waarmee
ik, samen met accordeonist Noël Warmoes, rondgetoerd heb, in een programma van
‘Oude zeemansliederen en nieuwe vissersverhalen’. Die vissersverhalen schenken
me inmiddels geen voldoening meer. Lang heb ik gezocht naar een manier om ze te
herschrijven. Die heb ik uiteindelijk gevonden in wat in ’t Engels a drabble
heet, een verhaal van exact honderd woorden, niet meer, niet minder. Ik heb nu
25 van die herwerkte ‘vissersverhalen’. Wat ik vervolgens ga doen is er een
e-boekje van maken dat gratis via deze blog verdeeld wordt. (Flor
Vandekerckhove)]
Walter — Hij was een beetje simpel, maar
misschien kwam dat wel door de pillen. Die moest hij van de dokter nemen om zijn
razernij onder controle te houden. Daar kon ik me niets bij voorstellen want
Walter was een dikke sul. Ooit had hij in de vismijn gewerkt, zware arbeid die
hij alleen maar volgehouden had door op tijd & stond een lijntje te
snuiven. Hij werd ontslagen maar bleef snuiven, ook toen daar geen geld meer
voor was. Zijn moeder bracht soep, maar Walter leefde niet van soep alleen. Hij
werd drugskoerier. Soep & coke, het leven werd weer draaglijk.
Bekeerling — In 1618 werd de
Nederlandse kaper Jan Janszoon door Barbarijse piraten gevangen genomen en in
Algerije bekeerde hij zich tot de islam. Hij liet zich voortaan Murad Raïs
noemen. Omstreeks 1623 vestigde hij zich in Salé. Kort na zijn komst
verklaarden de Salestijnen zich onafhankelijk. De piratenrepubliek werd
geregeerd door veertien zeerovers, met Raïs als president. Hij was gevreesd en
rijk, maar werd uiteindelijk overwonnen. Hij kon evenwel ontsnappen en eindigde
zijn leven als gouverneur van het fort in Oualidia, niet ver van Salé. We weten
veel, maar we weten niet hoe Murad Raïs uiteindelijk aan zijn einde gekomen is.
Vuurtorengevoel — Als kind sliep ik in een mansarde. Het laatste wat
zich telkens op mijn netvlies vastlegde was het vuurtorenlicht dat een stukje
van de muur bescheen. Daarna kon ik slapen. Zo’n vuurtorenlicht heeft
inderdaad iets. Dat komt door wat
Boudewijn Büch ‘het vuurtorengevoel’ noemt. Vuurtorens staan voor geborgenheid,
voor licht in de duisternis, voor de zekerheid dat er een thuis(haven)
is. Mensen worden erdoor aangetrokken. Het vuurtorenlicht toont de weg, biedt een houvast,
schept een band, is baken. In tijden van vertwijfeling heb ik
meermaals gedacht: zolang ik me op de vuurtoren richt, gaat mijn leven de
juiste richting uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten