maandag 3 december 2018

’t Kan wreed waaien op de kaaien (slot)


[Onderstaande verhalen zijn de laatste drie van een hele reeks die ik herwerkt heb. De reeks vindt zijn oorsprong in ‘vissersverhalen’ die ik in 2015-16 schreef en waarmee ik, samen met accordeonist Noël Warmoes, rondgetoerd heb, in een programma van ‘Oude zeemansliederen en nieuwe vissersverhalen’. Die vissersverhalen schenken me inmiddels geen voldoening meer. Lang heb ik gezocht naar een manier om ze te herschrijven. Die heb ik uiteindelijk gevonden in wat in ’t Engels a drabble heet, een verhaal van exact honderd woorden, niet meer, niet minder. Ik heb nu 25 van die herwerkte ‘vissersverhalen’. Wat ik vervolgens ga doen is er een e-boekje van maken dat gratis via deze blog verdeeld wordt. (Flor Vandekerckhove)]


 Walter Hij was een beetje simpel, maar misschien kwam dat wel door de pillen. Die moest hij van de dokter nemen om zijn razernij onder controle te houden. Daar kon ik me niets bij voorstellen want Walter was een dikke sul. Ooit had hij in de vismijn gewerkt, zware arbeid die hij alleen maar volgehouden had door op tijd & stond een lijntje te snuiven. Hij werd ontslagen maar bleef snuiven, ook toen daar geen geld meer voor was. Zijn moeder bracht soep, maar Walter leefde niet van soep alleen. Hij werd drugskoerier. Soep & coke, het leven werd weer draaglijk.


 Bekeerling — In 1618 werd de Nederlandse kaper Jan Janszoon door Barbarijse piraten gevangen genomen en in Algerije bekeerde hij zich tot de islam. Hij liet zich voortaan Murad Raïs noemen. Omstreeks 1623 vestigde hij zich in Salé. Kort na zijn komst verklaarden de Salestijnen zich onafhankelijk. De piratenrepubliek werd geregeerd door veertien zeerovers, met Raïs als president. Hij was gevreesd en rijk, maar werd uiteindelijk overwonnen. Hij kon evenwel ontsnappen en eindigde zijn leven als gouverneur van het fort in Oualidia, niet ver van Salé. We weten veel, maar we weten niet hoe Murad Raïs uiteindelijk aan zijn einde gekomen is.


 Vuurtorengevoel — Als kind sliep ik in een mansarde. Het laatste wat zich telkens op mijn netvlies vastlegde was het vuurtorenlicht dat een stukje van de muur bescheen. Daarna kon ik slapen. Zo’n vuurtorenlicht heeft inderdaad iets. Dat komt door wat Boudewijn Büch ‘het vuurtorengevoel’ noemt. Vuurtorens staan voor geborgenheid, voor licht in de duisternis, voor de zekerheid dat er een thuis(haven) is. Mensen worden erdoor aangetrokken. Het vuurtorenlicht toont de weg, biedt een houvast, schept een band, is baken. In tijden van vertwijfeling heb ik meermaals gedacht: zolang ik me op de vuurtoren richt, gaat mijn leven de juiste richting uit.

Geen opmerkingen: