— Dit is wel niet toeristentrein die
uit Antwerpen in Oostende aankomt, maar er zit toch ook veel volk op. —
|
Volk. Veel volk. Veel te veel
volk. Ontzettend, ontzaglijk veel volk. Mens toch! Overvloedig, bovenmatig,
massaal veel volk. En er komen nog mensen bij. En ze hebben tassen mee,
valiezen en knapzakken. Al die mensen! Grote mensen, kleine mensen, magere
mensen, dikke mensen. En zeer dikke mensen. Ze trekken van voor naar achter en
van achter naar voor. Ze wringen zich in de gang door elk gat, voorbij weer andere
mensen die evenmin stilstaan, op zoek naar een zitplaats die er al lang niet meer is; ze duwen, trekken, botsen en
stoten tegen elkaar; ze passeren scheerlings met hun kinderen,
hun valiezen en met hun eigen lijven. Heen en weer, over en weer, op en neer. Halverwege de
reis halen ze boterhammen boven, met choco en met sirope de Liège.
Thermoskannen, melkflessen en flessen met kleverige frisdrank. Ze morsen,
smeren en kliederen al die troep over de zitbanken uit en over de vloer, waar
anderen de smurrie verder verspreiden. Echt iedereen is er: notabelen en voetvolk, zurkeltrutten en ertefretters, onderwijzers en
straatmadelieven, werklozen en hardwerkende middenstanders, geile tantes en zatte
nonkels, zatte tantes en geile nonkels, verre buren en dichte vrienden, voor-
en tegenstanders, gigolo’s en oude juffrouwen, oudjes en jonkies. En ze hebben
honden bij en oma’s in rolstoelen, baby’s, alcoholverslaafde neven, nanny’s en
kanaries, je kunt het je niet voorstellen of ze hebben het meegebracht: blinden
en slechthorenden, messenvechters en tante nonnekes, mensen met een hoek af, mensen
met meer dan één hoek af en kinderen met drie benen. Pastoors wrijven met hun
kruis tegen het lijf van zakkenrollers die prompt hun slag slaan. Iemand heft
een hymne aan, her en der zingt iemand mee, en dat geluid hecht zich aan dat van bleitende kinderen, copulerende koppels, rochels, huilende moeders, schreeuwende vaders, boeren die luide scheten laten, boeren die luide boeren laten, laatste adems van stervenden, messen die geslepen worden, een schot dat in eerste klasse gelost wordt, kreten, gefluister en tandengeknars. Althans… Zo zou ik het me herinneren, maar
zij herinnert zich iets anders.
Zij zegt: ‘We stapten uit de trein in Oostende en
wachtten vol ongeduld op de tram die ons naar Bredene zou brengen, waar de
zomers altijd zomers waren.’ (°)
Flor Vandekerckhove
(°) Dit
verhaal werd gebouwd rond een zin die me geleverd werd
door Gerdje Noels: ‘We stapten uit de trein in
Oostende en wachtten vol ongeduld op de tram die ons naar Bredene zou brengen,
waar de zomers altijd zomers waren.’ Ik ging ermee aan de slag en maakte er dit verhaal van,
dat erg past bij de tijd van het jaar.
U
kunt nog altijd deelnemen aan dit experiment: stuur om het even welke zin naar florvandekerckhove@telenet.be
en ik maak er een verhaal van.
2 opmerkingen:
Wat een heerlijke zin schreef Gerdje Noels.
Ik voelde me weer het kind dat in de duinen speelde en om het half uur een tram hoorde toeteren.
Luc Blomme
bedankt Flor! gelukkig zijn de herinneringen die ik heb niet gelinkt aan het verhaal van die overvolle treinen die je zo weelderig en sappig beschrijft! In mijn ogen had het meer iets van de Orient-Express!
Gerdje
Een reactie posten