vrijdag 23 augustus 2019

OSC Avondgenoegen


Oostende viert z'n Paulusfeesten en Dimer Geedts voert er eigen pianocomposities uit. Niet op het grote plein, evenmin op ‘t kleine, maar in een zijstraat, op de stoep. Niet op een stuk elektronica, maar op een zware buffetpiano. De pianist is omgeven door geparkeerde auto’s, bouwwerf met keet, pissijn en lawaai. Voorwaar ik zeg u: alleen Iwein Scheer kan dit bedenken, die mens verdient echt een anarchistisch monument. Iwein komt tijdens Geedts' spel trouwens nog vlug twee bloempotjes op de piano plaatsen. Stof, bouwkeet, lawaai, pissijn en … twee bloempotjes!
Woorden schieten te kort, maar ze passen wel perfect in mijn poëtica. 
Enkele dagen later loop ik verloren in straten die Spaarzaamheid, Goedheid, Eendracht, Nijverheid en Vereniging heten: het Oostendse Westerkwartier. Zelf zoek ik de Gelijkheidstraat, daar woont Dimer Geedts (52). Stel je een krappe sociale rijwoning voor, scherp berekende ruimtes, hofje, berghok. Hoe krijg je daar vier piano’s in? In de living: twee, waaronder een vleugel; in het tuintje: een piano (‘Als ’t mooi weer is speel ik buiten.’); in het hok, waar aan mens normaliter patatten bewaart: een piano. Die is van geen kanten in dat hok te krijgen, Geedts heeft hem gedemonteerd en daarna weer samengesteld: ‘Daar speel ik ’s nachts, om de buren niet te storen.’ Ik realiseer me dat ik, zoals Alice in Wonderland, in een vreemd universum terechtgekomen ben.
Over elk van die piano’s spreekt Geedts met liefde. Hij noemt bouwjaren, zegt iets over klankkleuren, vindplaatsen, snaarlengten … Al die piano’s stemt hij zelf, en ze zelf herstellen doet hij ook. In het hok staat een piano die hij zijn 'Amerikaanse Mason & Hamlin' noemt, oorspronkelijk een autoplayer, waaruit dat automechanisme weggehaald is: ‘Door de overgrote, nu lege kast en de lange snaren heeft die piano een apart geluid.’ De buffetpiano in de living heeft dan weer ‘een monsterachtig goede techniek.’  
Dimer Geedts is een simpele mens — ‘Een interview, wat is dat?’ — maar hij is ook muziekkunstenaar, pianist, componist en uitvoerder van eigen werk. ‘Het pianospelen kan hier nogal uit de hand lopen, soms twaalf, veertien uur lang.’  Oefenen, eigen werk creëren, dat werk inoefenen: ‘Ik denk dat ik wel veertig eigen composities heb.’
Dimer wil dat we samen dingen doen, hij en ik: hij de muziek, ik de woorden; niet afwisselend, maar tegelijk, en met die combinatie, hop, de boer op. ‘Dat zal goed lukken,’ zegt hij, ‘ik hoor dat je een stem in Fa hebt en ik heb composities in Fa. We gaan dat uitzoeken.’  Hij zegt wel meer dingen die ik nooit eerder gehoord heb.
— Dimer Geedts —
Hij haalt referenties aan: Isabelle Vandemaele, Marcel Velo en Douvie. Die twee laatsten ken ik, en ja, ik merk aan zijn doen wel dat hij tot die stal behoort. Mag ik hen omschrijven als ‘proletarische, marginale grootheden die zichzelf in de weg staan’? ’t Is niet dat ik me graag in die rij opstel, maar de omschrijving is me toch niet vreemd. ‘Wat denk je’, vraag ik aan Dimer, ‘zijn wij van het soort dat zichzelf in de weg staat?’ Hij heeft geen idee.
We oefenen. Dat gaat zo. Ik declameer een gedicht, Dimer zoekt er het pianoritme bij. Omgekeerd: Dimer speelt een compositie, ik probeer een van mijn gedichten in zijn ritme te krijgen. Na een uur vinden we een poëem dat op wonderbaarlijke wijze bij een muziekje past. En daarna nog een. Stilaan geraak ik overtuigd: dit kan lukken! Als Geedts maar goed weet dat ik niet van plan ben piano’s omhoog te tillen.


— Dimer Geedts aan de piano —