Ob-la-di, ob-la-da
Life goes on, bra
La-la, how the life goes on
IK HERKEN het huis, zoem in op onze verdieping. De ramen werden, zie ik, inmiddels mooi geschilderd. Ik laat Google Streetview naar de overkant zwenken, naar de ramen van de operazangeres. Een oude vrouw kijkt recht in de lens. Ik schrik me een fantasie. De vrouw, in wie ik wellicht ten onrechte onze operazangeres uit die tijd herken, neemt een megafoon ter hand en declameert iets van Eileen Myles. We zijn allemaal Kennedy’s, roept ze, En ik ben uw president.
Gent, 1971 — Eerst wil hij me de bovenverdieping niet verhuren, maar ik ben jong, oog dynamisch, spreek vol overtuiging en ik zal, om hem te plezieren, al het afgebladderde hout schilderen. Deal beklonken.
Pas getrouwd. Nu en dan doe ik iets tijdelijks, in afwachting van het nakende bevel om het vaderland te dienen. Beetje werken, beetje niksen, beetje werken. In die tijd kan dat, in die tijd is werkloosheid onbestaand, vandaag bied je je aan, morgen begin je. En gezond zijn we van nature, mijn echtgenote en ik, we hebben strakke lijven. In die tijd kan alles. En we doen ook alles. Onbezorgd, zo mag ik die tijd wel samenvatten. Ik bereid me voor op een schrijversleven dat ik tot aan de horizon voor me uit schuif — op die leeftijd heb je tijd zat — wacht maar! De verdieping heeft hoge ramen, hoge plafonds en één verwarmde plek. De eigenaar verwittigt: als ’t een harde winter is, durft ’t al eens binnen te vriezen. Daar hebben wij geen oren naar, dit is de zomer van ons leven.
Gent, 1971 — Eerst wil hij me de bovenverdieping niet verhuren, maar ik ben jong, oog dynamisch, spreek vol overtuiging en ik zal, om hem te plezieren, al het afgebladderde hout schilderen. Deal beklonken.
Pas getrouwd. Nu en dan doe ik iets tijdelijks, in afwachting van het nakende bevel om het vaderland te dienen. Beetje werken, beetje niksen, beetje werken. In die tijd kan dat, in die tijd is werkloosheid onbestaand, vandaag bied je je aan, morgen begin je. En gezond zijn we van nature, mijn echtgenote en ik, we hebben strakke lijven. In die tijd kan alles. En we doen ook alles. Onbezorgd, zo mag ik die tijd wel samenvatten. Ik bereid me voor op een schrijversleven dat ik tot aan de horizon voor me uit schuif — op die leeftijd heb je tijd zat — wacht maar! De verdieping heeft hoge ramen, hoge plafonds en één verwarmde plek. De eigenaar verwittigt: als ’t een harde winter is, durft ’t al eens binnen te vriezen. Daar hebben wij geen oren naar, dit is de zomer van ons leven.
Sta me toe dat ik Eileen Myles in het verhaal trek. Alleen dronken worden en verliefd zijn vinden wij in die tijd leuk, Eileen, mijn echtgenote en ik. Als we geen van beide zijn, hebben we alleen geld nodig voor de huur, sigaretten en koffie, makkelijk zat. Ah Eileen, gij zijt in die tijd al een echte schrijver, hoe goed ge dat vertelt, het schrijversleven, ik zie het zo voor me.
Aan gene zijde woont een operazangeres en daarnaast een fotograaf. We kijken in elkaars verblijven. De man maakt knappe foto’s, ik hoor iemand zeggen: wat hij doet is van een uiterste consequentie. De operazangeres zingt toonladders die mijn afgebladderde ramen niet tegenhouden. Van de weeromstuit leg ik al eens Ob-La-Di Ob-La-Da op de draaitafel. De muziek ketst over en weer, toonladders en The Beatles. Tegen de tijd dat ik m’n laatste flesje pils kraak, zeg ik tegen mezelf: wat gij doet, man, is van een uiterste consequentie. Van enig schilderwerk komt op zo’n dag niets in huis, in de rest van ’t jaar evenmin trouwens. Dat ’t er in de winter binnen vriest, blijkt te kloppen.
Eileen, mijn echtgenote en ik zoeken warmte aan de overkant. Eerst bij de fotograaf. Fototoestellen, fototoestellen, fototoestellen… Het geheel wasemt een gebrek aan plaats. Neen, dan komt hij toch beter bij ons op bezoek, plaats te over. Mijn echtgenote verdwijnt met hem in de slaapkamer. Wat die twee daar samen doen is van een uiterste consequentie. Dan gaan we gevieren naar de operazangeres. Ook zij komt beter bij ons, hoe meer volk hoe meer warmte. De operazangeres wordt deel van ons gezin, een tante.
Op onze verdieping komt gaandeweg een clubje menselijke warmte bijeen die veel winterkoude goed maakt, soms komt Paula, lelijk als de nacht, maar daarom niet minder heet. Ooit heb ik haar in een kerk genomen, Paula, achter het altaar. Soms is er een triootje, soms een orgietje. Tijdens het klaarkomen zingt de operazangeres keer op keer Ob-La-Di Ob-La-Da, song die zij aan de overkant heeft opgevangen, schallend uit mijn boxen. Haar manier van klaarkomen maakt school, ook de fotograaf heeft voor de gelegenheid een lied aangeleerd: een meezinger — ik zweer het — wat ons tijdens ’t vrijen tot samenzang noopt, waardoor onze vrolijke ontucht tegen de gevels van het straatje weerkaatst. En mijn echtgenote kiest voor Edith Piaf: Rien de rien! Echt voor elk wat wils. Ge begrijpt dat dit een herinnering is aan de tijd waarin er nog geen sprake is van aids. Gent in 1971. En ge begrijpt dat ’t ook aids is die er een einde aan maakt, eerst de oliecrisis en dan aids.
[Ik ben een geboren en getogen West-Vlaming, ik woon er ook. Wel heb ik sterke Gentse banden. M'n familie langs moederskant is Gents, mijn kinderen en kleinkinderen zijn Gentenaars en zelf heb ik ook lange tijd in Gent gewoond. Ik publiceer een aantal posts over Gent, vignetten, verhalen, gedichten… telkens geïnspireerd door huizen en straten waar ik gewoond heb. Starten deed ik met eentje over de Keizer Karelstraat⇲, daarna volgde een handpalmverhaal over de St.-Pietersaalststraat⇲. Over het huis in de Wijngaardstraat schreef ik een driezinnenverhaal: ‘De buurt is me onmetelijk dankbaar…’⇲ en een gedicht in kwatrijnen: Herinneringen aan de Wijngaardstraat⇲.]
1 opmerking:
dag Flor, is dit 'Tussenpas in Gent?
cheerio,
Christian.
Een reactie posten