Zie mij staan op de Sir Winston Churchillkaai in Oostende, armen gekruist, ongeveer op de plek waar eertijds een legendarische vismijn stond: de sierk↗︎. Achter mij, aan gene zijde, op de Visserskaai: Amandine, de laatste ‘IJslander’, nu museumschip. Honderd meter zeewaarts: de plek waar de militie van de burgerij op revolterende vissers schoot↗︎. [Hier↗︎ een lijst van de slachtoffers.] Zoveel opeengepakte geschiedenis op zo’n korte afstand! Het monument dat boven mij uittorent brengt hulde aan die Oostendse Vissersopstand↗︎. Mij herinnert het aan Jef Klausing (1918-2004), oud-redacteur van Het Visserijblad↗︎, die mij zoveel over het Oostendse vissersproletariaat↗︎ en zijn cultuur geleerd heeft en nog meer over die Vissersopstand, zeg maar álles. Het monument is trouwens in niet geringe mate de verdienste van Doris Klausing, dochter van Jef, die er hardnekkig voor geijverd heeft. Mij geeft het nu de kans om nog eens enkele woorden uit Amandine↗︎ te citeren, roman die ik in 2012 over de Oostendse visserij schreef. De korte paragraaf beschrijft een stoet die zich op gang trekt, de begrafenisstoet van Wouters en Verhulst, twee vissers die stierven onder het geweervuur van de burgerwacht.
In de haven hangen de vlaggen halfstok. Het is acht uur in de morgen en het is windstil. De vissers hebben hun beste kleren aangetrokken en zich verzameld bij het dodenhuisje. De vaandrig hijst een omfloerste Belgische vlag. Twee kisten worden op de schouders getild. Omringd door een erehaag van vissers trekt de stoet zich op gang. Vooraan draagt een meisje een bord: Gans Oostende betreurt uw droevige dood.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten