[Rechts: Knielend, van Luc Martinsen.] |
‘Ik zag hoe de masten en de schoorstenen zich bogen, zodat de stagen van staaldraad zich aan de loefzijde spanden als vioolsnaren en aan de lijzijde slap kwamen te hangen. Ik zag hoe de dekkleden van de reddingboten in flarden de lucht in vlogen, en hoe het zeildoek, dat al jaren om de brugreling gespannen zat en daar sterk en onverwoestbaar weer en wind had doorstaan, in gescheurde lappen weggerukt werd en in de duisternis van de orkaanketel verdween, terwijl het stalen geraamte van de reling gebogen en verwrongen achterbleef. En uit de muil van de orkaan stortte regen neer, die niet op regen leek, maar op een massieve, neergolvende watermassa; zo dicht, dat het mij mogelijk leek dat het schip er door de schoorsteen heen mee opgevuld zou worden; zo massief, dat de spuigaten de vloed niet konden verzwelgen (…).’ Over die storm zegt deze kapitein — Marten Toonder senior, vader van — ook: ‘Het zijn ervaringen als deze die de zeeman voor altijd van de walmens zullen doen verschillen.’
Wiliam Turner, die beter dan wie ook stormen schildert, gelooft wat daar staat: voor je een storm schildert, moet je hem aan den lijve ondervonden hebben. Ter voorbereiding kiest hij zee en terwijl de wind vervaarlijk aanwakkert, laat hij zich, als ware hij Odysseus, aan de mast vastbinden, alwaar hij vervolgens oog in oog met de storm komt te staan. Die ervaring wordt goed verwoord door Bart Plouvier die Turner laat zeggen:
‘Ik word zelf deel van de beroering; ik stijg en daal, slinger en rol op het ritme van de zee; ik word onder bogen van buiswater doorgeduwd, opgenomen in spiralen van sneeuw, omhelsd door wervelingen van schuim. Het werk dat groeit in mijn hoofd, vorm aanneemt, moet deze ervaring weergeven: geen haarfijn geschilderde, in verf versteende golven; geen sneeuwvlokken die de toeschouwer desgewenst kan tellen; geen scherpe scheepscontour, geen boeg en geen achtersteven, geen campagne; geen duidelijk herkenbare rookwolk: enkel kleur en ritme, vloeiende lijnen, zoals wind die uit water en schuim kan blazen (…) De galeriebezoeker zal zeeziek worden, zijn braaksel zal waardering uitdrukken. Verkleumd zal hij de kraag van zijn jas opslaan, naar adem happen, deel van de storm worden (…).’
Er bestaan meer soorten storm. Er bestaan ook innerlijke stormen, stormen in de mens zelve. Ook zo’n stormen worden geschilderd, bijvoorbeeld door Luc Martinsen, waarover ik het hier, in een passage die aanvangt met woorden van Rainer Maria Rilke, wil hebben:
‘Ongetwijfeld is kunst altijd het resultaat van in gevaar verkeerd te hebben, van een ervaring helemaal tot het uiterste doorleefd te hebben, tot waar geen mens verder kan gaan.’
Wat eerst op het doek staat, wordt al vlug — Martinsen wacht niet tot de verf droog is — overspoeld en ook dat wordt al vlug weer wegge(d)rukt door de hem kenmerkende vlammende, veelal primaire kleuren. Veel opspattend wit ook. Elk doek toont ons een wereld van geweld, waarin weer ander geweld verzopen wordt. Martinsen schildert, zoals kunstcriticus Léo Madelein zegt, ‘erop en erover’. Martinsen bindt zich vast aan de mast van het leven en wordt deel van de storm in zijn hoofd. Hij stijgt en daalt, slingert en rolt, wordt door die storm opgenomen en erdoor omhelsd. Om de gedachte van kapitein Toonder weer op te nemen: het zijn ervaringen als deze die de kunstenaar voor altijd van de burger zullen doen verschillen. Waarna de kunstenaar gehavend achterblijft, je doet het niet ongestraft, je vastbinden aan die mast. ‘Elke borsteltrek is een litteken’ zegt kunstcriticus Xavier Tricot over het werk van Martinsen. Elk doek schreeuwt het uit: wat u hier ziet werd in pijn geboren!
Is dat niet te ver gezocht, deze vergelijking tussen de stormen die zeelui meemaken en de stormen in het leven van deze kunstenaar. Het thema van Martinsen is de vrouw. Daarin verschilt hij niet van die andere Oostendenaar Arno. Maar waar Arno vaak poëtische teksten over het thema produceert, is er niets liefelijks aan de manier waarop Martinsen het benadert. Wie denkt dat Arno ruig is moet eens kijken naar de schilderijen van Martinsen. Dat is pas rock ‘n roll! Hier wordt afgebroken en opgebouwd, afgestoten en aangetrokken, misvormd en gevormd, overgeschilderd en naar voor gebracht. Wat we zien is ebbe en vloed, windkracht 10 en opspattend schuim. Dit zijn draaikolken, vervaarlijke stromingen, springtij, ontij. En als er al eens stilte is, dan is het stilte voor de storm. Bij Martinsen is de onschuld zoek. De vrouwen die we op de tableaus te zien krijgen zijn niet de mamzellen van Arno, maar oervrouwen waaruit op gewelddadige manier leven ontspruit. Ze zijn uit storm geboren en baren op hun beurt weer storm. Het is met de schilderijen van Martinsen zoals het met de zee is, waarvan Karel Jonckheere zei:
Zee is een wijf met een schoot als de hel…
door elk schip te berijden
tot de zeven glazen der laatste bel
van alle zeer bevrijden.
Flor Vandekerckhove
[Dit mini-essay werd door mij uitgesproken op de vernissage van een tentoonstelling van Luc Martinsen. In de blog kwam het terecht in 2012. In 2021 redigeerde ik het opnieuw ten behoeve van een aantal FB-groepen.]
De eerste zon
Geen opmerkingen:
Een reactie posten