Hoe meer ik het dorp naderde, hoe duidelijker het werd. Flanken
waarop verleden jaar nog loof groeide, lieten nu alleen hun naakte rotsen zien. Waar 't water zich wild spattend in de afgrond placht te storten, was ‘t nu zoeken
naar een beekje. De weiden stonden dor, de bossen droog. De wegen trilden onder
de hitte. Het was bijna november!
Achter de bergkam reed ik over de brug het dorp binnen. Het café, bar-tabac du Pont, was dicht, het
marktplein leeg, de épicerie van
Christine gesloten. Ik reed naar het hotel waar ik een jaar eerder al gelogeerd
had. Daar had ik toen de reportage uitgetikt over de vrouw met drie benen (dat verhaal vind je hier). Daar wilde ik nu een vervolg aan breien.
Mijn gastvrouw was blij me weer te zien, zei ze, maar ze zag er vooral zorgelijk
uit. Of ik het avondmaal aan het terras wilde
gebruiken. Dat ik de enige gast was. Hoeveel dagen ik dacht te blijven. Dat er
inmiddels WIFI in ’t hotel was. En of ik ook een ontbijt wilde. Ik nam een
douche, verkleedde me en ging tegen etenstijd aan het terras op de stoel zitten waarop ik een
jaar eerder ook al gezeten had. Ik keek uit op de berg waar het spoor van de vrouw
met drie benen doodgelopen was.
Na het avondmaal wilde ik de gastvrouw enige vragen stellen. Of aan
meneer, dat was uiteraard evengoed. ‘Vragen stellen aan meneer zal helaas onmogelijk zijn’, zei ze, ‘u zult het met mij moeten doen.’ Ze
glimlachte, maar dat kon de bittere trek om haar mond niet verbergen. Ik durfde
niet meteen door te gaan, en legde, ook om tijd te winnen, mijn voice recorder en m'n notitieboekje op tafel. Ze voorvoelde mijn vragen en zei: ‘Neen,
hij is niet dood en hij heeft me evenmin ingewisseld voor een ander. Het is
anders: mijn man is niet wie hij is, hij is zichzelf niet… 't is hem niet.’
Hem niet. Dat vond ik een merkwaardige formulering. Ik keek naar
de recorder. De gastvrouw sprak: ‘Er
zijn veel merkwaardige dingen gebeurd. Er is niet alleen die
vrouw geweest met drie benen en de
verdwijning van de goeie reus. Er is ook iets met Christine geweest en met de
uitbaters van de bar-tabac.’ En er was ook iets in ’t hotel gebeurd. ‘Dat was uitgerekend op de dag dat we onze
huwelijksverjaardag vierden.’ Zij had die avond het fotoalbum uit de kast gehaald en
ze hadden zich knusjes in de zetel genesteld. ‘We keken naar onze trouwfoto’s. En opeens trok het kleur weg uit zijn
aangezicht. Ik had het meteen gezien.’ Ze dacht eerst aan een hartaanval,
maar dat was het niet. ‘Hij riep heel de tijd, en 't was anders zo een stille man meneer. En hij was wit als krijt, hij die anders zo'n roos kleurtje had. Ik haalde een glas
water en toen ik terugkwam zag ik de razernij in zijn ogen. Hij schreeuwde en dat had hij nog nooit gedaan. Jij
bent niet met mij getrouwd, riep hij, maar met een andere man, dit ben ik niet! Het album
had hij op de grond gesmeten en ik durfde het niet op te pakken, want hij was
echt door het dolle heen; hij die anders de kalmte zelf was. En ’t ging van kwaad naar erger. Hoe meer ik hem
probeerde te kalmeren hoe razender hij werd. Op den duur begon hij me te slaan en dat had hij nog nooit gedaan.
Ik vluchtte naar de badkamer, sloot me daar op en belde om hulp, want hij bleef
tekeergaan.’ Ik keek nog eens naar de lampje van de recorder, want godver, hier
zat toch wel een goed verhaal in. ‘Ze hebben hem moeten
meenemen meneer en sindsdien heb ik hem niet meer gezien.’ Hoezo niet meer
gezien? ‘Hij is onderweg ontsnapt meneer.
Hij is uit de rijdende ambulance gesprongen en hij is naar de berg
gevlucht. Sindsdien ontbreekt elk spoor.’ De berg! Weer was er sprake van
de berg. Dat was verleden jaar al zo. Ik kreeg een voorgevoel. ‘En Christine?’ vroeg ik, weifelend omdat het me ongepast leek om zo plots over iemand anders te beginnen: ‘Waar is Christine eigenlijk naartoe en de
uitbaters van de bar-tabac?’ Mijn gastvrouw bevestigde mijn vermoeden niet,
ze hief haar schouders op. Ik herpakte me. Had ze het fotoalbum nog? Mocht ik
het inkijken? Er kwam geen antwoord. We praatten nog wat na en waren het erover
eens dat de klimaatverandering er voor veel tussenzat. Toen de nacht het terras
helemaal in zich opgenomen had en we ons klaarmaakten om ons in onze veel te
warme kamers terug te trekken, zei ze nog: ‘Toen
ik het fotoalbum ’s anderendaags wilde opbergen, zag ik het ook. De man op de
trouwfoto’s, de man die op de foto naast me staat, de bruidegom… Dat is mijn
man niet, dat is hem niet, dat is iemand anders. Ik ben daar blijkbaar met een bruidegom getrouwd die mijn echtgenoot niet is, of met mijn echtgenoot die niet zichzelf is. Begrijpt u dat, mijnheer? Ik niet. En begrijpt u dat het weer zoiets in een mens kan aanrichten?’
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten