zaterdag 13 december 2014

Leren schrijven met Isaak Babel

Links: S
talins handtekening op de lijst van een reeks mensen die geëxecuteerd moeten worden, waaronder Isaak Babel. Midden: Isaak Babel na zijn arrestatie in 1939. Rechts: De laatste woorden van Babel: 'Ik vraag maar één 
ding. Laat me mijn werk afmaken.'


BIJNA NOOIT MEER lees ik een roman, ik prefereer kort en in kort ga ik op zoek naar het kortste. Dat Kortst vind ik eerst bij de Nederlandse A.L. Snijders. Daarna komt een pak Amerikanen, maar het is toch aan de andere kant van de wereld dat ik de absolute meester van 't kortste ontdek: Isaak Babel. Diens verhalen zijn niet zeer kort, maar hij levert straf kort spul af, het soort schrijven waarvan ik veel kan leren: ‘Een goed bedacht verhaal hoeft niet op het echte leven te lijken; het leven probeert uit alle macht op een goed bedacht verhaal te lijken.’ (Uit Mijn eerste honorarium). In het verhaal Guy de Maupassant zegt Babel hoe je van een slechte zin een goeie maakt: ‘Een zin wordt geboren onder goed en tegelijkertijd slecht gesternte. Het geheim schuilt in een nauwelijks waarneembare wending. De hendel moet in je hand liggen en warm worden. Je moet hem één keer overhalen, niet twee.’ En kort daarna start hij een alinea waarin de meest geciteerde zin uit het oeuvre van Babel te vinden is: ‘Toen sprak ik over stijl, over een leger van woorden, een leger waarin alle soorten wapens optrekken. Geen ijzer kan het menselijk hart zo ijzig doorboren als een goed geplaatste punt.’
Twee jaar voor hij door Stalins trawanten opgepakt wordt, schrijft Babel een kort verhaal over een rondtrekkend theatergezelschap waarvan de centrale figuur Di Grasso heet, net zoals de titel van ‘t verhaal. Babel bouwt het op rond een epifanie, een ervaring waarbij een vulgair gebeuren zich onverwachts als schoonheid openbaart. In Di Grasso zijn het er zelfs twee: een van passioneel geweld en een van contemplatieve rust.
Met de lieflijke openbaring sluit hij het verhaal af: ‘(…) en plotseling zag ik met een nooit eerder ervaren helderheid de hoog oprijzende zuilen van het stadhuis, het verlichte gebladerte op de boulevard, het bronzen hoofd van Poesjkin met de zwakke weerschijn van de maan erop, voor het eerst zag ik alles om me heen zoals het werkelijk was — verstild en onuitsprekelijk prachtig.’ Aan die schoonheidservaring is nogal wat miserie voorafgegaan, want Babel hanteert een esthetica waarin zowel plaats is voor schoonheid als voor het lelijke, waarin zowel welbehagen als pijn hun terechte plaats krijgen.
De eerste epifanie is dan ook van een heel ander kaliber: ‘(…) toen glimlachte hij, maakte een luchtsprong, vloog over het toneel van de stadsschouwburg, landde op de schouders van Giovanni, beet hem grommend en loensend de keel door en begon het bloed uit de wond te zuigen. Giovanni zakte in elkaar en het dreigend en geruisloos neergelaten doek onttrok moordenaar en vermoorde aan het gezicht.’ De sprong die Di Grasso maakt lijkt wel bovennatuurlijk, hij tart de wetten van de zwaartekracht en is daardoor sterker dan de werkelijkheid. Zo ervaren de schaarse toeschouwers dat ook en ’s anderendaags wil iedereen het wonder zien gebeuren, die voorstelling is uitverkocht.
Di Grasso is een jeugdherinnering en zoals dat in nog andere verhalen van Babel het geval is, speelt de dreigende vaderfiguur er een grote rol in. Er zijn in Di Grasso niet alleen twee epifanieën, er zijn ook twee vaderfiguren. De ik-figuur, een veertienjarige jongen, heeft het gouden horloge van zijn vader verpand aan ene Kolia Schwartz. Die weigert het weer te geven en dat malheur wordt verdubbeld door wat de jongen te wachten staat wanneer zijn vader te weten komt wat hij gedaan heeft. Het enige wat de jongen kan doen is vluchten. Maar eerst gaat hij nog eens kijken naar Di Grasso die ‘met ieder woord en elk gebaar bevestigde dat in de razernij van de edele hartstocht meer rechtvaardigheid en hoop scholen dan in de vreugdeloze regels van de wereld.’ Ook de vrouw van de verfoeilijke Kolia Schwartz wordt door het spel ontroerd en in al haar emotie zorgt ze ervoor dat haar echtgenoot het horloge uiteindelijk toch aan de jongen weergeeft. Waarna het verhaal eindigt met de aangehaalde epifanie van rust en schoonheid. Moraal: als er iets is wat ons kan redden dan is het de passie en de kunst die erdoor voortgebracht wordt. Kunst wint het van de banale realiteit. Het is een moraal die Babel ook in veel andere verhalen zichtbaar maakt (Pan Apolek, De rabbijn, Mijn eerste honorarium, In het soutterain, Guy de Maupassant, Het ontwaken).
Hoe beschrijft Babel de helende werking van de tot kunst gesublimeerde passie? Meteen na het optreden van Di Grasso en zijn groep gebeurt er iets in de straat waar het theater opgevoerd werd: ‘Een stroom stoffige, roze hitte spoelde de Teatralnyj-dwarsstraat in. Winkeliers op vilten slippers zetten groene flessen wijn en vaatjes olijven op straat. In kuipen voor de winkels stond macaroni te koken in schuimend water; de stoom vervloog hoog aan de hemel. Oude vrouwen op mannenlaarzen verkochten schelpen en souvenirs en joegen luid schreeuwend achter aarzelende klanten aan. Rijke joden met gekamde, in het midden gescheiden baarden reden in rijtuigen voor bij het Severnaja-hotel en klopten zachtjes op de kamerdeuren van dikke zwartharige vrouwen met snorretjes — de actrices van Di Grasso’s gezelschap.’ Na de voorstelling bevinden voedsel en wijn zich in overdadige mate op straat, het onderscheid in leeftijd en geslacht vervaagt en de oude, rijke Joden zoeken ongegeneerd Siciliaanse actrices op. Inderdaad: kunst en passie redden het leven van de banaliteit.
Er is nog iets. Met een bovennatuurlijk kracht die hij aan de passie ontleent, landt Di Grasso ‘op de schouders van Giovanni, beet hem grommend en loensend de keel door en begon het bloed uit de wond te zuigen.’ Iets soortgelijks lees ik in andere verhalen van Babel. Hij heeft blijkbaar iets met kelen, halzen, nekken en onthoofdingen. In Het oversteken van de Zbrucz zegt hij over twee Joden: ‘hun nekken draaien en zwellen op.’ Op ’t einde van dat verhaal (twee bladzijden kort!) blijkt dat de ik-figuur naast een dode geslapen heeft, waarvan de keel overgesneden is. In Pan Apolek heeft de hulppriester model gestaan voor een schilderij waarop Johannes de Doper onthoofd wordt: ‘Johannes’ hoofd was schuin van de ontvelde hals afgehakt. Het lag op een aardewerken schotel, stevig vastgehouden door de grote gele vingers van een krijgsman. Het gezicht van de dode kwam me bekend voor. Ik werd beroerd door de voorbode van een geheim. Op de aardewerken schotel lag een dood hoofd geschilderd naar pan Romuald, de kapelaan van de gevluchte priester.’ Is de onthoofding teken dat de oude tijden afgedaan hebben en de nieuwe op komst zijn? Misschien wel, Johannes de Doper kondigde de komst van de Messias aan, nieuwe tijden. Of misschien is al dat kelen wel terug te brengen tot deze waarin Babel over zijn eerste dag als ‘embedded journalist’ in het kozakkenleger vertelt. Het ziet er niet naar uit dat die ruwe, boertige kozakken de aanwezigheid van de intellectuele schrijver erg appreciëren, want zegt men smalend, hij ‘heeft geleden bij de wetenschappelijke troepen’ en wat nog erger is: hij draagt een bril. Gelukkig heeft hij een schuilnaam aangenomen (Liutov), waardoor zijn joodse identiteit verhuld wordt. Maar hij is hoe dan ook een watje. Hij redt zich uit die situatie door ter plekke een gans te doden en een vrouw te verplichten die voor hem klaar te maken: ‘Een strenge gans waggelde over het erf en poetste onbewogen zijn veren. Ik haalde hem in en drukte hem tegen de grond, de ganzenkop kraakte onder mijn laars. Hij kraakte en stroomde leeg.’ Waardoor hij de kozakken laat zien dat hij nog de slechtste niet is en in de groep aanvaard wordt.
De keel, de nek, de hals… Zijn het voor Babel symbolen van de mannelijkheid, van de viriliteit, van de levenskracht? Misschien wel, want in het verhaal Eerste liefde maakt Babel iets mee wat ons daarop wijst. Hij is tien en smoorverliefd op de jonge, getrouwde buurvrouw. Daar gebeurt het: ‘De hik werd steeds erger. Een gebrul rees op uit mijn borst. Een prettig aanvoelend gezwel zette zich uit in mijn keel. Het gezwel ademde, groeide, sloot mijn strot af en puilde uit mijn boord.’ Mag ik daarbij aan het zwellen van een penis denken? Wellicht wel.
Elkeen die Babel leest weet dat nieuwe tijden op bloedige wijze geboren worden. De veranderende wereld is echt no country for old men. Is Babel zelf viriel genoeg om die pijnlijke geboorte te overleven? Op ’t einde van het verhaal Guy de Maupassant zegt hij over die Franse auteur: ‘Beroemd geworden, sneed hij zichzelf op veertigjarige leeftijd de keel af, hij bloedde hevig, maar bleef leven. Hij werd opgesloten in een gekkenhuis (…) Hij stierf op tweeënveertigjarige leeftijd. Zijn moeder overleefde hem.’ De lievelingsauteur van Babel snijdt zich de keel over. Waarna de bangelijke slotzinnen volgen: ‘Ik las het boek uit en stond op uit bed. De mist reikte nu tot aan mijn raam en verborg het universum. Mijn hart kromp samen. Een voorbode van de waarheid beroerde me.’ De toekomst is voor Babel even duister, de mist reikt tot aan het raam. In 1939 wordt hij gearresteerd. Hij ‘bekent’ een lange samenwerking met de trotskisten en ‘geeft toe’ dat hij voor de Fransen gespioneerd heeft. In 1940 wordt hij op bevel van Stalin geëxecuteerd. Zijn moeder overleeft hem.

Geen opmerkingen: