Links: Stalins handtekening op de lijst van een reeks mensen die geëxecuteerd moeten worden, waaronder Isaak Babel. Midden: Isaak Babel na zijn arrestatie in 1939. Rechts: De laatste woorden van Babel: 'Ik vraag maar één ding. Laat me mijn werk afmaken.'
BIJNA NOOIT MEER lees ik een roman, ik prefereer kort en in kort ga ik op zoek naar het kortste. Dat Kortst vind ik eerst bij de Nederlandse A.L. Snijders. Daarna komt een
pak Amerikanen, maar het is toch aan de andere kant van de wereld dat
ik de absolute meester van 't kortste ontdek: Isaak Babel. Diens verhalen zijn niet zeer kort, maar hij levert straf kort spul af, het soort schrijven waarvan
ik veel kan leren: ‘Een goed bedacht verhaal hoeft niet op het echte leven te lijken; het
leven probeert uit alle macht op een goed bedacht verhaal te lijken.’ (Uit Mijn eerste honorarium). In het verhaal Guy de Maupassant zegt Babel hoe je van
een slechte zin een goeie maakt: ‘Een zin
wordt geboren onder goed en tegelijkertijd slecht gesternte. Het geheim schuilt
in een nauwelijks waarneembare wending. De hendel moet in je hand liggen en
warm worden. Je moet hem één keer overhalen, niet twee.’ En kort daarna
start hij een alinea waarin de meest geciteerde zin uit het oeuvre van Babel te
vinden is: ‘Toen sprak ik over stijl,
over een leger van woorden, een leger waarin alle soorten wapens optrekken.
Geen ijzer kan het menselijk hart zo ijzig doorboren als een goed geplaatste punt.’
Twee jaar voor hij door Stalins trawanten opgepakt wordt, schrijft Babel een kort verhaal over een rondtrekkend theatergezelschap waarvan de centrale figuur
Di Grasso heet, net zoals de titel van ‘t verhaal. Babel bouwt het op rond een
epifanie, een ervaring waarbij een vulgair gebeuren zich onverwachts als schoonheid openbaart. In Di
Grasso zijn het er zelfs twee: een van passioneel geweld en een van
contemplatieve rust.
Met de lieflijke openbaring sluit hij het verhaal af: ‘(…) en plotseling zag ik met een nooit eerder
ervaren helderheid de hoog oprijzende zuilen van het stadhuis, het verlichte
gebladerte op de boulevard, het bronzen hoofd van Poesjkin met de zwakke
weerschijn van de maan erop, voor het eerst zag ik alles om me heen zoals het
werkelijk was — verstild en onuitsprekelijk prachtig.’ Aan die schoonheidservaring
is nogal wat miserie voorafgegaan, want Babel hanteert een esthetica waarin
zowel plaats is voor schoonheid als voor het lelijke, waarin zowel welbehagen als
pijn hun terechte plaats krijgen.
De eerste epifanie is dan ook van een heel ander kaliber: ‘(…) toen glimlachte hij, maakte een
luchtsprong, vloog over het toneel van de stadsschouwburg, landde op de
schouders van Giovanni, beet hem grommend en loensend de keel door en begon het
bloed uit de wond te zuigen. Giovanni zakte in elkaar en het dreigend en
geruisloos neergelaten doek onttrok moordenaar en vermoorde aan het gezicht.’
De sprong die Di Grasso maakt lijkt wel bovennatuurlijk, hij tart de wetten van
de zwaartekracht en is daardoor sterker dan de werkelijkheid. Zo ervaren de
schaarse toeschouwers dat ook en ’s anderendaags wil iedereen het wonder zien
gebeuren, die voorstelling is uitverkocht.
Di Grasso is een jeugdherinnering en zoals dat in nog andere verhalen van Babel
het geval is, speelt de dreigende vaderfiguur er een grote rol in. Er zijn in Di Grasso niet alleen twee epifanieën,
er zijn ook twee vaderfiguren. De ik-figuur, een veertienjarige jongen, heeft
het gouden horloge van zijn vader verpand aan ene Kolia Schwartz. Die weigert
het weer te geven en dat malheur wordt verdubbeld door wat de jongen te
wachten staat wanneer zijn vader te weten komt wat hij gedaan heeft. Het enige
wat de jongen kan doen is vluchten. Maar eerst gaat hij nog eens kijken naar Di Grasso die ‘met ieder woord en elk gebaar bevestigde dat in de razernij van de
edele hartstocht meer rechtvaardigheid en hoop scholen dan in de vreugdeloze
regels van de wereld.’ Ook de vrouw van de verfoeilijke Kolia Schwartz
wordt door het spel ontroerd en in al haar emotie zorgt ze ervoor dat haar
echtgenoot het horloge uiteindelijk toch aan de jongen weergeeft. Waarna het
verhaal eindigt met de aangehaalde epifanie van rust en schoonheid. Moraal: als
er iets is wat ons kan redden dan is het de passie en de kunst die erdoor
voortgebracht wordt. Kunst wint het van de banale realiteit. Het is een moraal
die Babel ook in veel andere verhalen zichtbaar maakt (Pan Apolek, De rabbijn, Mijn eerste honorarium, In het soutterain, Guy
de Maupassant, Het ontwaken…).
Hoe beschrijft Babel de helende werking van de tot kunst gesublimeerde
passie? Meteen na het optreden van Di Grasso en zijn groep gebeurt er iets in
de straat waar het theater opgevoerd werd: ‘Een
stroom stoffige, roze hitte spoelde de Teatralnyj-dwarsstraat in. Winkeliers op
vilten slippers zetten groene flessen wijn en vaatjes olijven op straat. In
kuipen voor de winkels stond macaroni te koken in schuimend water; de stoom
vervloog hoog aan de hemel. Oude vrouwen op mannenlaarzen verkochten schelpen
en souvenirs en joegen luid schreeuwend achter aarzelende klanten aan. Rijke
joden met gekamde, in het midden gescheiden baarden reden in rijtuigen voor bij
het Severnaja-hotel en klopten zachtjes op de kamerdeuren van dikke zwartharige
vrouwen met snorretjes — de actrices van Di Grasso’s gezelschap.’ Na de
voorstelling bevinden voedsel en wijn zich in overdadige mate op straat, het
onderscheid in leeftijd en geslacht vervaagt en de oude, rijke Joden zoeken
ongegeneerd Siciliaanse actrices op. Inderdaad: kunst en passie redden het
leven van de banaliteit.
Er is nog iets. Met een bovennatuurlijk kracht die hij aan de passie
ontleent, landt Di Grasso ‘op de schouders
van Giovanni, beet hem grommend en loensend de keel door en begon het bloed uit
de wond te zuigen.’ Iets soortgelijks lees ik in andere verhalen van Babel. Hij heeft blijkbaar iets met kelen, halzen, nekken en onthoofdingen. In
Het oversteken van de Zbrucz zegt hij
over twee Joden: ‘hun nekken draaien en
zwellen op.’ Op ’t einde van dat verhaal (twee bladzijden kort!) blijkt dat
de ik-figuur naast een dode geslapen heeft, waarvan de keel overgesneden is. In Pan Apolek heeft de hulppriester model
gestaan voor een schilderij waarop Johannes de Doper onthoofd wordt: ‘Johannes’ hoofd was schuin van de ontvelde
hals afgehakt. Het lag op een aardewerken schotel, stevig vastgehouden door de
grote gele vingers van een krijgsman. Het gezicht van de dode kwam me bekend
voor. Ik werd beroerd door de voorbode van een geheim. Op de aardewerken
schotel lag een dood hoofd geschilderd naar pan Romuald, de kapelaan van de
gevluchte priester.’ Is de onthoofding teken dat de oude tijden
afgedaan hebben en de nieuwe op komst zijn? Misschien wel, Johannes de
Doper kondigde de komst van de Messias aan, nieuwe tijden. Of misschien is
al dat kelen wel terug te brengen tot deze waarin Babel over zijn eerste dag als
‘embedded journalist’ in het kozakkenleger vertelt. Het ziet er niet naar uit
dat die ruwe, boertige kozakken de aanwezigheid van de intellectuele schrijver erg
appreciëren, want zegt men smalend, hij ‘heeft
geleden bij de wetenschappelijke troepen’ en wat nog erger is: hij draagt
een bril. Gelukkig heeft hij een schuilnaam aangenomen (Liutov), waardoor zijn joodse identiteit verhuld wordt. Maar hij is hoe dan ook een watje. Hij redt
zich uit die situatie door ter plekke een gans te doden en een vrouw te verplichten die voor hem klaar te maken: ‘Een strenge gans waggelde over het erf en poetste onbewogen zijn veren.
Ik haalde hem in en drukte hem tegen de grond, de ganzenkop kraakte onder mijn
laars. Hij kraakte en stroomde leeg.’ Waardoor hij de kozakken laat zien
dat hij nog de slechtste niet is en in de groep aanvaard wordt.
De keel, de nek, de hals… Zijn het voor Babel symbolen van de
mannelijkheid, van de viriliteit, van de levenskracht? Misschien wel, want in
het verhaal Eerste liefde maakt Babel
iets mee wat ons daarop wijst. Hij is tien en smoorverliefd op de jonge, getrouwde
buurvrouw. Daar gebeurt het: ‘De hik werd
steeds erger. Een gebrul rees op uit mijn borst. Een prettig aanvoelend gezwel
zette zich uit in mijn keel. Het gezwel ademde, groeide, sloot mijn strot af en
puilde uit mijn boord.’ Mag ik daarbij aan het zwellen van een penis
denken? Wellicht wel.
Elkeen die Babel leest weet dat nieuwe tijden op bloedige wijze
geboren worden. De veranderende wereld is echt no country for
old men. Is Babel zelf viriel genoeg om die pijnlijke geboorte te overleven? Op ’t einde van het verhaal Guy de
Maupassant zegt hij over die Franse auteur: ‘Beroemd geworden, sneed hij zichzelf op veertigjarige leeftijd de keel
af, hij bloedde hevig, maar bleef leven. Hij werd opgesloten in een gekkenhuis
(…) Hij stierf op tweeënveertigjarige leeftijd. Zijn moeder overleefde hem.’
De lievelingsauteur van Babel snijdt zich de keel over. Waarna de bangelijke slotzinnen
volgen: ‘Ik las het boek uit en stond op
uit bed. De mist reikte nu tot aan mijn raam en verborg het universum. Mijn
hart kromp samen. Een voorbode van de waarheid beroerde me.’ De toekomst is
voor Babel even duister, de mist reikt tot aan het raam. In 1939 wordt hij gearresteerd.
Hij ‘bekent’ een lange samenwerking met de trotskisten en ‘geeft toe’ dat hij
voor de Fransen gespioneerd heeft. In 1940 wordt hij op bevel van Stalin
geëxecuteerd. Zijn moeder overleeft hem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten