Waarde genodigden,
Vooraleer ik deze tentoonstelling (*) inleid,
heb ik een voorwoord te formuleren, een woord vooraf. Daarin vertel ik u dat ik
niet de eerste keuze voor deze taak was. De curator had een andere spreker op
het oog, maar die vroeg, althans volgens Het
Stadhuis, zo’n exuberant hoog bedrag dat men sprak & zeide: ‘Vraag het aan Vandekerckhove, hij zal dat
zeker voor de helft van de prijs doen’. Ook omdat de tijd begon te dringen,
stelde de curator zich ogenblikkelijk met mij in verbinding, en ja, toen hij me
het bedrag meedeelde dat ik mocht verwachten— de helft van dat eerste dus
— kon ik deze opdracht onmogelijk weigeren, want nooit voorheen had ik
dergelijke som voor een vergelijkbare opdracht mogen ontvangen. Voor dat bedrag,
antwoordde ik, kan ik er zelfs een voorwoord aan toevoegen.
Tot zover dit voorwoord.
Out
of the blue. De titel van
deze tentoonstelling is in ’t Nederlands te vertalen als onverhoeds, onvoorzien, plotseling, eensklaps… De curator zal
zeggen dat die titel verwijst naar het onverwachte dat mensen bij elkaar
brengt, in ’t leven en in de kunst. Hij zal zeggen dat de exposanten met elkaar
een toevallige connectie hebben. Waarmee hij, en hij is zich daar zijdelings
van bewust, een oeverloze discussie opent.
Want je weet: toeval is een lastig
heerschap. Langs de ene
kant vind je degenen die zeggen dat álles toeval is. Jef
is op weg naar zijn echtgenote die zopas bevallen is en Louis is op weg naar
zijn stervende moeder en de twee ontmoeten elkaar aan de toog: dat kan toch
alleen maar toeval zijn. Aan de andere
kant staan degenen die absoluut van het tegenovergestelde
overtuigd zijn: toeval bestaat niet! Volgens hen is het niet toevallig
dat Jef en Louis samen aan de toog staan: it’s a sign!
De werkelijkheid is genuanceerder. Dus ga ik, goed betaald als ik ben, ernaar op zoek. Vooruit, zeg ik tegen mezelf, doe iets wat niet meer gedaan wordt, doe het op de
romantische manier. Jaaaaaa, zoals het een romanticus betaamt, keer ik terug in de tijd. Ik ga niet alleen terug naar Oscar Wilde, waarover ik al bij
al niet veel weet, ik ga ook terug naar een tijd die ik veel
beter ken; ik ga terug naar 1968, een jaar dat mij danig gevormd heeft. In
die tijd ga ik kijken naar een film die 1968 weet te vatten, IF…, van Lindsay Anderson. Ik was een tiener en
die film blies me van mijn sokken.
Wanneer ik
die nu opnieuw bekijk, weet ik dat het niet zo’n goeie film is. Hij heeft met
name, zoals men zegt, de tand des tijds slecht doorstaan. En ik heb, voor wat
de filmkunst betreft, intussen ook Zéro
de Conduite (1933) gezien van Jean Vigo, film met eenzelfde thema, die voor de rest ver boven het werk van Anderson uittorent. Wat wel overeind
blijft in de film van Anderson is de titel ervan: IF… Twee letters. IF.
Eigenlijk, vind ik, is dat de enige titel
die een film zou moeten dragen, elke film. Bij uitbreiding: eigenlijk is dat de
enige titel die elk verzonnen verhaal moet dragen; eigenlijk is dat de titel
die elk kunstwerk moet dragen: IF… Dat is ook wat de hier aanwezige kunstenaars
met elkaar gemeen hebben, ze hebben niet de toevalligheid gemeen, maar wel IF… Dat
is ook wat ze gemeen hebben met alle andere kunstenaars die momenteel, waar ook
ter wereld, aan ’t werk zijn; dit is wat ze gemeen hebben met alle kunstenaars
uit de voorgaande generaties. En dat is wat ze gemeen hebben met de kunstenaars
die na hen komen: IF… In die zin is elke kunstenaar opstandig, zoals de leerlingen uit de film van Anderson. In die zin is elk
kunstwerk een rebellie. Kunstenaars rebelleren in hun werk tegen het leven
zoals het is. Het kunstwerk toont de spanning die er bestaat tussen wat is en wat er zou kunnen zijn. Wat zou er gebeuren indien… IF…
De vraag is niet volledig gesteld. IF WHAT? Indien
wat? Maar het is natuurlijk niet aan mij om daar een antwoord op te geven. Het
is de vraag die het kunstwerk aan u stelt, een vraag die elk hier aanwezig
kunstwerk aan u kan stellen. Dat het kunstwerk tot u spreekt is inderdaad
romantisch, maar het is daarom nog geen zever. We horen dat zelfs in het dagelijkse
taalgebruik; we horen het wanneer een mens zegt: ‘Dat spreekt me wel aan’ of:
‘Ja, dat zegt me iets’. Wat betekent dit anders dan dat het kunstwerk spreekt?
Wat gebeurt er wanneer geen enkel
kunstvoorwerp, hier aanwezig, u blijkt aan te spreken? Zelfs indien u niet door een hier aanwezig kunstwerk aangesproken wordt, is de tentoonstelling niet mislukt. Dan hebben deze kunstenaars
toch de vraag IF… gesteld. Namelijk, wat gebeurt er wanneer we kunstwerken
maken die, om welke reden ook, niet marktwaardig zijn? (Dit is helaas het
criterium: kunst is wat door de kunstmarkt als dusdanig herkend wordt.) Waar laat ons dat dan staan?
Lach niet, waarde genodigden, veel kunstenaars
hebben zich die vraag gesteld; oppersituationist Guy Debord heeft zich levenslang
met die vraag onledig gehouden en vóór hem was er de grote Marcel Duchamp. Zij
hielden gewoon op met werken, ze stopten met het produceren van kunstwerken en
begonnen te spelen. Duchamp begon te schaken met zijn model en Debord ontwierp
een eigen bordspel.
Voilà, hier eindigt de tekst waarmee ik deze
tentoonstelling mag inleiden. Ik hoop, waarde kunstenaars, dat ik Het
Stadhuis ervan overtuigd heb om in ’t vervolg toch voor het eerst gevraagde
bedrag te kiezen, het dubbele van wat mij nu toegeschoven wordt, nu de regering beslist heeft de gratis LIJNabonnementen
voor gepensioneerden af te schaffen, zal ik verplicht zijn mijn
prijzenpolitiek aan deze harde realiteit aan te passen.
Ik dank u.
(*) Out of the blue stelt in de Venetiaanse
Gaanderijen te Oostende nog tot 4 januari werken tentoon van Didier Cordy,
Philippe Menten, Patrick Storms, Philip Verbruggen, Luc Martinsen, Lieven
Herreman, Hendrik Boxy en Saartje Van de Steen. Open op do tem za van 14 tot 17
u. Op zondag van 10 tot 12 en van 14 tot 17 u. Tijdens de kerstvakantie is de
tentoonstelling ook op ma, di en wo open van 14 tot 17 u. Gesloten op kerstdag
en nieuwjaarsdag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten