— Simon Carmiggelt (1913-1987) — |
Ik haal Kroeglopen 2 uit de kast, 't wordt tijd dat ik er werk van maak, het houthoudend papier begint te kraken. Gisteren heb ik van Carmiggelt Een
Hollander in Parijs gelezen en dat is me niet zo goed bevallen, wat ik destijds ook gelezen heb, is Mijn
beter ik van Renate Rubenstein, waarin ze, na de dood van de schrijver en
diens echtgenote, haar geheime liefdesrelatie met Simon ontbloot.
Carmiggelt is net als A.L. Snijders een
veelschrijver. Dat moet wel, hij levert gedurende vele jaren dagelijks een
stukje aan Het Parool, de krant waarmee hij al van in z’n verzetstijd nauw verbonden
is. Over die veelschrijverij zegt hij zelf:
‘Mijn werkwijze verschilt niet wezenlijk van die van romanschrijvers. Vanzelfsprekend, mijn tempo wordt gedicteerd door de krant, ik moet iedere dag zo'n column in Het Parool schrijven. Maar een romanschrijver schrijft per dag evenveel als ik, of meer. Shaw deed het niet beneden de vierduizend woorden per dag. Bij mij is dat veel minder. Het enige verschil met een romancier is, dat ik iedere dag een afgerond geheel moet schrijven.’
In Kroeglopen 2 lees ik iets over een
receptie. De schrijver gaat, maar niet van harte. Hij beschrijft de
ergernis die hem daar overvalt en gaat er gauw weer vandoor. En dan staat daar
het mooie:
‘Het regende
hevig.
Dat was wel
fijn.’
Daar had het moeten stoppen, vind ik. Maar Carmiggelt breit daar nog een hoop woorden aan. En hij weet dat hij over de schreef gaat: ‘Ach, ik
moet dit stukje eigenlijk helemaal niet schrijven, maar die pen gaat door, ik
kan er niets aan doen.’ De waarheid is wellicht dat hij de hem toegemeten
ruimte in de krant nog niet helemaal gevuld heeft, dat hij bijgevolg nog een beetje door moet gaan. Toegegeven, dat doet weinig af van ‘s mans meesterschap
dat hierin gelegen is:
‘De dingen die je beschrijft moet je wel ergens ervaren hebben, maar je moet ze opnieuw liegen (…) Of iets waar gebeurd is of niet kan de lezer geen donder schelen. Hij moet hetgeen hij leest als waar ervaren, dat is alles.’
Er valt veel van hem te lerent:
‘Toen ik jong was moest ik leuk schrijven. Mijn verhalen moesten bovendien een plot hebben. Dat hoeft tegenwoordig niet meer. Ik kan nu over veel meer onderwerpen schrijven. Zonder pointe. Zo maar.’
Zonder pointe! Zelf durf ik
dat nog altijd niet volop te doen. Ja, er is nog
werk aan deze jongen. Ik buig het hoofd voor meester Carmiggelt die ik wellicht
nooit zal evenaren. Vertwijfeld door mijn onkunde tuur ik naar buiten en zie
dat ’t alweer donker aan 't worden is. Het regent hevig. Dat is wel fijn.
Flor Vandekerckhove
(*) De citaten van Carmiggelt over het schrijverschap komen
uit Jan Brokken, Schrijven.
De Arbeiderspers, A’dam. 1980.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten