— Op wacht voor de kazerne. Vader is de mens in 't midden, met dat groot uitgevallen soepbord op zijn hoofd. De foto dateert van kort na WO II. — |
TANDEN POETSEN? Voor mij is dat geen automatisme, nog steeds niet. Dat
komt doordat vader (°op 22 juni 1922 in Roksem - † 2 januari 1989 in Oostende) zijn tanden nooit gepoetst heeft. Tegenover moeder, die het haar kleuter wil aanleren, breng ik dat met succes in stelling:
papa doet het evenmin. Vader
lacht mijn onwil weg, moeder wordt radeloos. Daardoor heb ik het
verinnerlijkt als iets wat mannen niet doen, tanden poetsen, dat het iets voor
vrouwen is. Daardoor moet ik het mezelf nu nog altijd opleggen. Daardoor komt
het dat ik mezelf dagelijks in de spiegel streng toespreek — Gij zult uw tanden kuisen! — waarna ik zuchtend
de tandpasta ter hand neem. Het blijft een opgave en binnenkort word ik
achtenzestig.
Zo heb ik er nog enkele. Een ervan herinnert me aan mijn legerdienst. Meer bepaald aan een feestdis in de kazerne. De reden is me ontgaan, maar op
die dag tekent heel de kazerne present, van hoog tot laag. De kolonel is er. Hoge
en lage officieren, onderofficieren, korporaals, en ook wij, dienstplichtige soldaten
schuiven mee aan. Dat geschiedt langsheen lange, wit gedekte
tafels. Daarop staan egale, witte borden. We monsteren die borden als waren niet wij, maar zij de geüniformeerde soldaten. Ze staan in het gelid. Elk bord is gewapend met een glimmend wijnglas,
waaruit het servet ons als het vrolijke vaandel van een totalitair feest toelacht.
Tot mijn ontzetting zie ik dat er op elk bord een tomaat staat, gevuld
met garnalen; tomaat garnaal. Ik word overvallen door paniek. Ik eet geen tomaten, nooit. Ik ga al sinds kindsbeen door het leven als de mens die nooit tomaten eet. In die tijd besef ik geenszins welke belachelijke ambitie dat is.
Ik sta voor de stoel waarop ik straks moet zitten. Links en rechts van me
staan medesoldaten. Ze slaan geen acht op mijn radeloosheid. Nadat de kolonel gaan zitten is en de hoge officieren en de
lage officieren en de onderofficieren en de korporaals, gaan ook wij zitten. Om
me heen kijkt iedereen vol verwachting naar zijn tomaat. Zelf sta ik daar anders tegenover. Is dat het
enige wat we hier te eten krijgen? Komen er nog frieten? Is er brood? Volgt er nog een schotel?
Al wat ik weet is dat ik met walging naar de groente kijk die voor me staat.
Ook dat komt door vader, die nooit tomaten gegeten heeft. Tegenover moeder, die het haar kleuter wil aanleren, breng ik ook dat met succes in stelling:
papa doet het evenmin. Vader
lacht mijn onwil weg en moeder wordt radeloos. Daardoor heb ik het
verinnerlijkt als iets wat de mannen in ons gezin niet doen, tomaten eten, dat het meer iets is voor mensen die niet Vandekerckhove heten. Ik
ben daar trots op, ik vertel het aan de tapkast. Het niet eten van tomaten
maakt deel uit van mijn identiteit.
Legerdienst en identiteit gaan niet goed samen. Nooit heb ik dat zo scherp ervaren als op
dat kazernefeest. Voor me staat een tomaat waaraan niet te ontsnappen valt. Het is niet dat de dood met de kogel me te wachten staat, maar ik kan het me als dienstplichtige soldaat niet permitteren om die tomaat onaangeraakt te laten staan. Ik buig het hoofd, ontdoe me van mijn identiteit, ook omdat je in zo’n kazerne altijd wel een beetje
honger lijdt en vooral omdat er op dat bord geen blaadje sla ligt, geen frietje, geen
boterham, niets. Er is alleen maar die tomaat.
Daar, in het leger, op de dag van dat kazernefeest, gezeten aan de
feestdis heb ik voor het eerst in mijn leven een tomaat genuttigd. Ik ga niet
zeggen dat ik ervan heb moeten overgeven, maar een eetfestijn was 't evenmin.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten