— Kamiel Stubbe speecht. — |
IN 1993 ontvangen ik op de redactie van Het Visserijblad↗︎ een brief
van Mariette Saelens. In de omslag zit een
krantenartikel uit ‘De Vervoerarbeider’. Auteur is Kamiel Stubbe uit
Bredene, overleden echtgenoot van Mariette. Datum van publicatie:
november 1939.
Wijlen Kamiel Stubbe brengt in dat stuk verslag uit van een reis die
hij meemaakt; niet zomaar een reis, hij gaat vissen op de Witte Bank, met de Oostendse vissers van de O.215 Alex-Marie.
De Witte Bank ligt niet naast de deur. De visgrond begint bij het noordelijk gedeelte van Nederland, passeert de Duitse kust en gaat tot aan het zuidelijke deel van Denemarken. Vandaag spreken de Vlaamse vissers niet meer van Witte Bank, ze noemen dat daar nu de Duitse bocht.
De Vervoerarbeider is een vakbondsblad en Kamiel is vóór de oorlog een syndicaal propagandist. Tijdens de
oorlog is hij ‘OCMW-bediende in
Bredene-Dorp’, zo schrijft Mariette, en daarna wordt hij ambtenaar bij de RVA.
Op de foto zien we Kamiel Stubbe een tafelrede houden. Het is een na-oorlogs beeld, aan de wand hangt koningin Fabiola, althans haar beeltenis. De foto heb ik eveneens van
Mariette Saelens gekregen. Ik heb hem in Het
Visserijblad van maart 1993 afgedrukt, naast het stuk dat ik uit die Vervoerarbeider overneem.
Wanneer Stubbe de bagage van de visser beschrijft, spat de poëzie van
het blad:
‘In den pluizak hebben de mannen hun verschooning. Den inventaris ervan: vier paar zeekousen, een onderbroek, een hemd, een onderhemd, een baai, vriezebroek, djomper, wanten, halsdoeken, zakdoeken en handdoeken, zeep en scheergerief. Voeg daarbij de zeekleederen die ze aanhebben; de schoenen en ’t kostuum dat ze aan hadden toen ze aan boord kwamen, en ge komt reeds tot een fraai pak kleergoed. Daarbij hebben wij nog hun zeegoed: oliebaai, kloefen, zeelaarzen, olieschort en zuidwester. In ’t logies hebben zij dan nog hun beddegoed: bed, hoofdkussen, en een paar dekens.’
Hij wikt de mondvoorraad van de vissers:
‘De panger bevat eten voor 14 dagen: boter, eieren, vleesch, conserven, groenten, salade, kaas, hesp (begin der reis), spek, zalm, sardienen, zeekoekjes, melk in doozen, suiker, mosterd, olie en azijn. Verder nog hun tabak, bier, limonade of water, en soms ook wel een fleschje goeien.’ [Met dat fleschje goeien wordt Cognac bedoeld.] ‘Wanneer wij op ’t einde van de reis zijn, en de meegebrachte spijzen verminderen, eet men “van onder den kiel”. ’s Morgens droogvisch; ’s middags gekookte visch, en tusschenin gebakken visch of gekookte kreeftjes.’ ‘Elk snijdt zijn eigen stuiten, doet er boter of gelei op, als de boter tenminste niet sterk geworden is. Zoo ondereen gezeten in het logies (waar steeds de geur van de mazout in den neus knijpt) zonder tafel, met de tas of de potten nevens hen op de zitbank, verorberen zij hun maal.’
P.S.: Jacques Deroo, toen voorzitter van het OCMW Bredene en schepen, liet me destijds weten dat De Vervoerarbeider het vakblad was van de CCV, de Christelijke Centrale voor Vervoerarbeiders. Deroo heeft er ook eens de C.O.O.-notulen van 29 oktober 1940 op nageslagen. Op de vergadering waren aanwezig: burgemeester André Zwaenepoel, voorzitter Jozef Demeere, dd ontvanger Georges Zwaenepoel, secretaris Gaston Lams en verder ook nog de leden Valère Vermoortel, Pieter Benthein, Theophiel Cools, Charles Vandeile en Charles Melis. Op de vergadering werden Kamiel Stubbe (3 stemmen) en Isidoor Goethals (6 stemmen) benoemd tot tijdelijke bedienden van de C.O.O.
[In DLVuurtorenwachter verscheen dit stukje in 2017. In 2024 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Retro.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten