— Flor
Vandekerckhove. 1985. — Detail van een scheepsnummer
(het oude Britse vissersvaartuig
P.753 in de haven van Oostende).
(Acryl op ongeprepareerde jute. 120 x 120
cm.) —
|
In DM Zomeruur, de weekendbijlage van De Morgen, brengt Rik Van
Puymbroeck op 26 augustus verslag uit van zijn bezoek aan illustrator Judith
Vanistendael. Zijn interview past in de reeks over Vlamingen die, al dan niet
partieel, in Frankrijk wonen.
Judith Vanistendael verblijft in Blond, waar de familie een huis bezit. Ze zegt: ‘Dit is maar een klein dorpje, maar als je je huis wilt verven moet je naar het gemeentehuis waar je een kleurenkaart krijgt. Uit een paar tinten mag je kiezen: pastel, afgebleekt bruin, een soort groen. Roze mag niet. En wit ook niet: dat is de kleur van Mortemart, een dorp verder.’
Judith Vanistendael verblijft in Blond, waar de familie een huis bezit. Ze zegt: ‘Dit is maar een klein dorpje, maar als je je huis wilt verven moet je naar het gemeentehuis waar je een kleurenkaart krijgt. Uit een paar tinten mag je kiezen: pastel, afgebleekt bruin, een soort groen. Roze mag niet. En wit ook niet: dat is de kleur van Mortemart, een dorp verder.’
Het citaat smijt me terug in de tijd en meer bepaald tot in 1988, het
jaar waarin ik voor het eerst een stukje onder de naam De Laatste Vuurtorenwachter publiceer. Dat stukje verschijnt in Het
Visserijblad van 1 februari 1988. Ja, binnenkort is ’t alweer dertig jaar geleden
dat ik me de vuurtoren heb toegeëigend.
In die tijd vestig ik me op de Oostendse Oosteroever, te midden de
vissers, scheepsbouwers, lassers en vislossers. Ik woon er in het huis naast de
vuurtoren. Radio- en televisiejournalisten denken lang dat ik dat ook ben, de
laatste vuurtorenwachter, en ik heb menigeen ontgoocheld die van Brussel tot
aan ’t strand kwam rijden om daar te constateren dat ik maar een schrijver ben.
Wat ik in die tijd ook doe is schilderen. Vandaar dat ik aandacht heb
voor de kleuren die er overheersen: veel roest en als de verflaag nog
zichtbaar is dan is die veelal groen; in Zeebrugge is dat blauw.
Ik weet niet hoe het komt dat de Oostendse visserij toen zo groen was. Ik weet dat rederijen hun eigen kleur hebben, maar grote rederijen
zijn daar al lang nergens meer te zien. Komt het doordat schippers samen verf aankopen? Is er
traditie in ‘t spel? Is ’t een zaak van ongeschreven regels? Is 't na-aperij? Gebruiken ze elkaars verfoverschotten? Is het toeval? Is
het iets wat ik mezelf wijsmaak?
Wat ik wel weet is dat ik me in dat allereerste stukje erger aan sportvissers
die oude vissersschepen opkopen en die vervolgens in om ’t even wat schilderen,
geel, rood, zwart…
Later, wanneer de poorten van het Oostendse vismijngebouw vervangen
worden, zie ik dat er voor blauw gekozen wordt, Zeebrugse kleuren. Ik ervaar
het als een identiteit die verkwanseld wordt. Als ik er destijds al met deze of gene over gesproken heb, dan heeft, zo weet ik wel zeker, niemand mijn kleine bekommernis gedeeld.
Inmiddels weten we dat het de verre voorbode geweest is van iets wat later
daadwerkelijk gebeurt: de Oostendse vismijn wordt opgekocht door de NV
Zeebrugse Visveiling. In het Franse dorpje Blond zou het niet waar geweest
zijn.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten