— In wijzerzin, beginnend links bovenaan: Walt Whitman, Woody Guthrie, Bob Dylan, De Laatste Vuurtorenwachter, Hugo Claus, Billy Bragg. — |
Dik
twee jaar geleden publiceer ik hier een verhaal dat Het nichtje
van Hugo Claus heet. De inspiratie komt uit een song van Billy Bragg en de Amerikaanse band Wilco. De song heet Walt
Whitman’s Niece. De nieuwe muziek is van de Brit Billy Bragg en de oude
tekst is van de legendarische Woody Guthrie.
Guthrie
heeft ook Bob Dylan geïnspireerd. We mogen zelfs zeggen dat Woody Guthrie — This machine kills fascists — Dylans
mentor is.
In
zijn memoires (°) schrijft Dylan: 'Ik zei tegen mezelf dat ik Guthries grootste discipel zou worden. Dat leek me de juiste weg. Ik had zelfs het idee dat ik familie van hem was. (…) Eén ding was zeker en dat was dat Guthrie mij nog nooit gezien of van me gehoord had, maar ik had het gevoel dat hij tegen me zei: "Ik ga binnenkort weg, maar laat dit karwei in jouw handen achter. Ik weet dat ik op je kan rekenen".' Later gaat Dylan regelmatig op bezoek bij Woody
Guthrie die doodziek in een hospitaal ligt. Dylan wijdt een meesterlijk
geschreven bladzijde aan het Greystone Hospital in Morristown, een plek waar je
echt niet wil toeven en hij vervolgt: ‘Tijdens
een van mijn bezoekjes had Woody me verteld over een paar dozen met liedjes en
gedichten die hij had geschreven en die niemand ooit had gezien en waar nog
geen muziek bij gemaakt was, ze lagen weggeborgen in de kelder van zijn huis op
Coney Island en ik mocht ze hebben. Als ik er iets mee wilde doen, moest ik
langsgaan bij zijn vrouw Margie en uitleggen wat ik kwam doen. Zij zou ze voor
me uitpakken. Hij legde me uit hoe ik het huis moest vinden.’
Vervolgens
neemt Dylan ons mee op pad. Hij neemt de metro naar de terminus in Brooklyn en van
daar gaat het te voet verder: ‘Aan de
overkant van een veld zag ik iets wat eruitzag als een rij huizen en ik liep
ernaartoe, maar toen bleek ik door een moeras te lopen. Ik zonk tot aan mijn
knieën in het water, maar bleef doorlopen — bleef op de lichten letten terwijl
ik verder liep, ik zag niet echt hoe ik er anders moest komen. Toen ik aan de
andere kant uit kwam, was mijn broek van mijn knieën tot beneden doorweekt,
stijf bevroren en mijn voeten bijna gevoelloos, maar ik vond het huis en klopte
op de deur.’
Pech,
Margie is niet thuis, er is een kinderoppas voor zoontje Arlo, maar niemand
weet iets van die liedteksten. Dylan keert onverrichter zake weer naar huis.
‘Veertig jaar later’,
vervolgt Dylan, ‘vielen deze teksten in
handen van Billy Bragg en de groep Wilco. Zij maakten er muziek bij, wekten die
liedjes tot leven en namen ze op, allemaal onder supervisie van Woody’s dochter
Nora. Deze artiesten waren vermoedelijk nog niet eens geboren toen ik de tocht
naar Brooklyn maakte.’ Wat de mannen van Wilco betreft heeft Dylan gelijk,
maar Billy Bragg (°1957) was toen toch al een tiener.
Wat
me weer naar het begin van dit stukje brengt, waar ik meld dat ik hier
in deze blog een verhaal geschreven heb dat door een van die songs geïnspireerd
werd.
Flor Vandekerckhove
(°)
Bob Dylan. Kronieken. Amsterdam Nijgh & Van Ditmar. 311 pp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten