zaterdag 22 augustus 2020

On the (Kunst- & Poëzie)road again

— Nancy Zwaenepoel en De Laatste Vuurtorenwachter. —
In De Haan neem ik deel aan de Kunst- en Poëzieroute. 
Wat mij twee aankoopbonnen oplevert. 
Een krijg ik mee naar huis, 
de tweede moet ik in ’t gemeentehuis afhalen: 
eerst bellen, 
dan afspreken, 
dan melden. 
Ah, troost een Amerikaanse dichter me: 
‘We’re paid in nickles and dimes’
Daar heb ik even geen antwoord op, want 
het Amerikaans voor aankoopbon 
valt me niet te binnen.
Dus vraag ik hem schouderophalend: ‘What can you do?’
Wel, antwoordt hij:
‘Je kunt er nog altijd een verhaal van maken.’
‘Ja, da’s waar’, beaam ik. 





Een dichteres leest iets voor over d’r moeder, gevolgd door een dichter die iets over zijn moeder leest, waarna… En al die dichters hebben minstens één bundel mee die niemand koopt, tenzij er niets anders opzit natuurlijk. En die niemand leest, zélfs als er niets anders opzit. Geef hen eens ongelijk, denk ik, wanneer zo’n dichter zich luidop afvraagt waarom er zo weinig volk komt luisteren. Gelukkig is er ook Dimer Geedts die de poëmen pianogewijs verteerbaar weet te maken. Ah, mijmer ik, was Johny the Selfkicker nog maar onder ons, die had hier wel raad mee geweten. Prettig wordt het pas wanneer Katia Van Cauwenberghe — naast veel andere dingen ook dichteres, zo blijkt — zichzelf te gronde gooit, wat mooi om zien is. En voor mij wordt het uiteraard bijzonder mooi wanneer woordkunstenaar Nancy Zwaenepoel (foto boven) een mijner gedichten voordraagt op een manier waarop ik het zelf nooit zou kunnen. 
Vlak voor je gaat uitroepen dat ik de boel weer aan ’t afbranden ben, zeg ik je dit: luid roep ik bravo! wanneer Geert Viaene zijn gedicht ‘Ben en Ibn, een en dezelfde tak’ (*) declameert. De dichter uit Roeselare weet perfect de Palestijn te vertolken, die in de nabijheid van de Klaagmuur dicht:
wij verdragen de mannen met keppels 
die voor- en achterover wiegen en wij
klagen niet, neen, ook al krimpen onze
rijpe olijven in de zomer, (…)
Ik ga heel dat mooie gedicht hier niet overschrijven, want ik haast me naar de schilders die in de Persepit hun waar aan ’t slijten zijn. Daar valt het me weer op: tegenover saaie schrijvers staan bourgondisch genietende schilders, waarbij altijd iets te beleven valt. Zoals ook nu weer: een onweer barst los, zo hevig dat horen en zien — en zelfs zwijgen — vergaat. In de Persepit wordt de Perselaar hevig dooreengeschud, de regen zeikt door het dak van de exporuimte en dreigt het aldaar verenigde oeuvre te vernietigen. Twee sculpturen van Joseph Berkers gooien hun fiets terzijde en doen er alles aan om het gebouw recht te houden, zoals je het zelf op onderstaande foto kunt zien.
Flor Vandekerckhove

(*) Het gedicht bevindt zich in de bundel Tussentij. Uitgeverij P. (2017) Meer erover op de bladzijde van Geert Viaene.

 In de Persepit van Wenduine gooien twee sculpturen van Joseph Berkers hun fiets terzijde en doen er alles aan om het clublokaal van Artslag van het stormweer te redden. (foto Christophe Olievier)

Goed nieuws! Met mijn aankoopbon trok ik naar de beenhouwer 
en kocht er enig gemengd gehakt
 

1 opmerking:

Lily May Parker zei

Gelukkig geen schade heb ik vernomen.