Baudelaire verhaalt de belevenissen van een dichter die bij het oversteken van een Parijse boulevard zijn aureool verliest, waardoor hij incognito onder het volk komt. Eenvoudig prozagedicht, korter dan een kort verhaal, maar, zoals altijd bij Baudelaire, meer dan een anekdote. Het gedicht meldt de geboorte van de moderniteit en de artistieke pendant ervan: het modernisme. De boulevard, waarop de protagonist zich moet haasten om niet omvergereden te worden, is het werk van de modernisering van Parijs, waarbij men hele buurten afbreekt om de lanen te creëren die we daar nu nog kennen. Over Baudelaire en die lanen valt veel te zeggen en dat is dan ook wat Walter Benjamin gedaan heeft↗︎ in een boek dat ik niet uitgelezen krijg en toch blijf koesteren. Ook in dit prozagedicht gaat het over zo’n laan en zijn gevolgen: de afstand tussen de ‘edele beroepen’ (hier: de dichter) en het gemeen wordt ‘weggemoderniseerd’. Voorheen waren de Parijse wijken van elkaar gescheiden en dus ook de klassen, de nieuwe infrastructuur van Parijs maakt die scheiding ongedaan: de boulevard is van iedereen, de dichter bevindt zich net zo goed als de proleet in ’t gewiemel. Hij verliest datgene wat hem van de proleet placht te onderscheiden, hij verliest zijn aureool.
We treffen de dichter aan in ‘een verdachte gelegenheid’, lees: een plek waar hogere standen niet horen te komen. Zijn gesprekspartner is een volksmens. ‘Toen ik daarnet in grote haast de boulevard overstak en door de modder sprong, dwars door die bewegende chaos waarin de dood van alle kanten op je afkomt, gleed bij een onverwachte beweging de aureool van mijn hoofd (…)’ Baudelaire beschrijft de veranderingen terwijl ze zich — in de modder — nog aan 't vormen zijn. Wie een beetje Marx kent, weet dat deze de moderniteit op soortgelijke manier beschrijft, ook bij hem verliezen de dichters hun aureool, die heilige schijn: ‘De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.’ Marx en Baudelaire schrijven ’t zelfde, maar op een andere manier. De filosofische Marx analyseert het algemene, hij heeft het over ‘de mensen’; kunstenaar Baudelaire verhaalt het particuliere, hij heeft het over één mens. Bij Marx zijn de gebeurtenissen tragisch, bij Baudelaire komisch: de dichters, zegt Baudelaire, zullen niet langer de hoogdravende poëten van voorheen zijn, vanaf nu is ‘t om te lachen. Waaronder te verstaan: de sterren van de toekomst heten Chaplin en Keaton en je vindt ze in ‘verdachte gelegenheden’.
Zijn er vandaag dan geen dichters meer die met zo’n aureool rondlopen? Jawel: ‘Bovendien verkneukel ik me bij de gedachte dat een of andere slechte dichter mijn aureool zal oprapen en haar onbeschaamd op zijn hoofd zetten. (…) Wat een mop zou dat zijn.’ Kennen we er niet allemaal zo één? Godver ja! En meer dan één ook. Breek me de bek niet open!
Flor Vandekerckhove
° De mooiste gedichten van Charles Baudelaire. Eerder verschenen onder de titel De melancholie van Parijs. Nederlandse vertaling van Thérèse Fisscher en Kees Diekstra. 1995. Uitgave van De Morgen - Wereldpoëzie. 2006. 264 pp.
° Charles Baudelaire. Dronken van weemoed. Le spleen de Paris, vertaald door Nannie Nieland-Weits. 1993. Boek Werk, Groningen. 155 pp.
° Walter Benjamin. Baudelaire. 1979. De Arbeiderspers, A’dam. Vertaling Wim Notenboom. 187 pp.
° Marshall Berman. All That Is Solid Melts Into Air. The Experience Of Modernity. 1983. Uitg. Verso, London - New York. 384 pp.
De mooiste zonsondergang ooit
Is ’t een verhaal? Is ’t een gedicht? Is ’t een film?
Geschreven door een dichter
zonder aureool!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten