vrijdag 2 juli 2021

Kamer in Bredene

[Links: foto Samuel Pennynck, rechts: foto Guido Walters(†)]



Nog tot 1 augustus toont de Oostendse galerie Lloyd↗︎ werk van Koen Broucke. Mij doet de tentoonstelling naar Kamer in Oostende (°) grijpen, roman van Koen Peeters, waarvoor Broucke niet alleen illustraties levert, maar ook een personage: ‘Hij stelt zich voor als Broucke, schilder van beroep.’ 
Zelden bespreek ik boeken, des te meer post ik leesnotities, veelal stukjes die recensenten ongemoeid laten. Ik blijf daarmee trouw aan mijn poëtica↗︎, mijn liefde voor het marginale. Van zodra ik bijvoorbeeld begrijp dat Peeters’ boek over vriendschap, kunst, verlies, verdriet en literatuur gaat — de grote dingen, quoi — en over Oostende, stip ik daarin graag een marginale passage over Bredene aan. 
We hebben afgesproken in BeauSite op de zeedijk om het over die kwestie te hebben. Voor ons zit Pennynck, die bedachtzaam een sigaretje rolt. Hij zegt dat de schrijver Duribreux waarschijnlijk hoogsensitief was. Hijzelf is dat ook.
‘Duribreux? Wie was dat ook weer?’ vraag ik stilletjes aan Broucke.
Licht geïrriteerd keert Broucke zich tot mij: ‘Zie je wel? Wij hebben te veel personages. Duribreux is de romanschrijver van de zee. Hij is de man die wij herkend hebben in dat keramieken beeld in een voortuintje in Bredene.’
Broucke bedoelt: hij had die herkend in Bredene.
‘Bredene?’ zeg ik.

Bredene en daarna een vraagteken. Waarna ik een wijl over de tegengestelde imago’s van kustgemeenten Oostende en Bredene mijmer. Laat me de kwestie verduidelijken met een citaat van Willy Vanhooren, oud-burgemeester van Bredene. ‘Is het jou al opgevallen,’ zegt hij, ‘dat Bredenaars die enige bekendheid verwerven plots Oostendenaars genoemd worden?’ Ik begrijp dat zoiets voor een burgervader niet prettig is, het doet een mens ietwat aan een Bijbelpassage denken waarin de herkomst van Jezus bevraagd wordt met: ‘Kan er uit Nazareth iets goeds komen?’ 
Liever dan er diep op in te gaan, maak ik er een spelletje van. In bovenstaande fotomontage verzamel ik de personages uit de geciteerde passage. Op de kleurenfoto ziet u vernoemde Stefaan Pennynck↗︎ in het deurgat van mijn keuken. Zelf zit ik in mijn zetel. Pennynck is een Oostendenaar, mijn huis staat in Bredene en fotograaf Samuel is een Gentenaar. Momenteel werkt Pennynck aan een essay over Oostendse schrijvers die de zee in hun fictie betrekken, ik hoop dat hij me daarin vermeldt, hoewel ik in Bredene woon. De daarnaast staande zwart-witfoto is van wijlen Guido Walters, een Oostendenaar. Daarop staat links vooraan wijlen André Huyghebaert, beeldhouwer uit Bredene. Trots kijkt hij naar de door hem gemaakte buste van Oostendenaar Duribreux. ’t Is in Huyghebaerts tuintje dat Broucke het keramieken beeldje van Gaston Duribreux↗︎ heeft zien staan. Zo.
’t Is niet gemakkelijk om een stukje dat nauwelijks ergens over gaat bevredigend af te ronden. Is het u trouwens al opgevallen dat mijn verhalen geen boodschap bevatten, geen morele les, geen kompas voor de lezer, geen levenswijsheid? Dat is deze keer niet anders.

° Koen Peeters. Kamer in Oostende. Roman. Met schilderijen van Koen Broucke. 2019. De Bezige Bij A’dam. 271 pp.




De mooiste zonsondergang ooit

youtu.be/MflwouqOdZM



Geen opmerkingen: