dinsdag 1 juni 2021

De jeugd van Maria Puystiens

Links: Maria Puystiens. Rechts boven: moeder Stefanie Pylyser met de kleine Henri Puystiens op schoot (1908). Rechts onder: van rechts nr links: Henri, Maria en neefje Pol, uit het oorlogsgebied weggehaald en ondergebracht in Epagnie Gruyère, Zwitserland (1916).


Maria (°08.09.1909) is een kind van IJslandvaarder Engel Puystiens (°02.09.1883-†22.04.1978), naam die ook vandaag nog in de visserij een belletje laat rinkelen. Zijn verhaal staat uitvoerig beschreven in het standaardwerk van Johan Depotter. (°) Ons is het hier om diens dochter Maria te doen. Vanaf februari 1985, ze is dan 76, begint ze haar jeugd te beschrijven. Ze doet het in brieven die ze vanuit Torrevieja (Spanje) naar haar broer Frans en schoonzuster Clara verstuurt. (°°) Intussen is Maria overleden, we weten niet wanneer. Wel weten we hoe haar jeugd eruitziet.
Net als Engel is Maria’s moeder, Stefanie Pylyser, telg van Oostduinkerkse vissers. ‘In die tijd kon men z’n huis bouwen waar men wilde, de grond moest je niet kopen. Daardoor komt het dat er hier en daar huisjes neergezet werden, met soms alleen maar een duinpaadje om het te bereiken. Moeder heeft veel moeten werken, dagen stond ze aan de waskuip, met plank en borstel. Om wat bij te verdienen ging ze in de omgeving vis verkopen — 10 centiem per pint garnalen. Vader had een kleine schuit en op een stukje duinengrond kweekte hij aardappelen en gerst.’
De Groote Oorlog! Vader wordt onder de wapens geroepen. Maria is vijf. De vrouwen blijven achter. De wereld passeert voorbij hun deur: ‘Soldaten uit de Franse koloniën, Marokkanen, Algerijnen, Zouaven… Het waren die mannen die naar de “tranchées” gestuurd werden, gewapend met messen voor het lijf aan lijf gevecht. Degenen die terugkwamen droegen een halsketting met Duitse oren.’  Later worden de kinderen uit het oorlogsgebied weggehaald en in een Zwitsers weeshuis ondergebracht. Het achtergelaten Oostduinkerke verandert in een ruïne. Het gezin wordt herenigd in Frankrijk — de kleinsten herkennen hun moeder niet meer. Na de oorlog kan ook vader hen daar vervoegen — en nu is ’t hij die door de kleinsten niet herkend wordt. Het is 1921 wanneer de Puystiens weer in ’t land zijn. 
Maria is veertien als ze ’t seizoen gaat doen', ze wordt ingezet in het toerisme dat aan de kust met kinderarbeid gepaard gaat: drie maand aan de vaat in een hotel, van 6 uur ’s morgens tot 1, 2 uur ’s nachts. 150 frank/maand. Na het zomerseizoen wordt het aardappelen rapen, bieten kappen. Een alternatief is ‘dienen’ bij de Brusselse burgerij: ‘Er waren al wat meisjes naar Brussel vertrokken. Dat ging zo in die tijd: iedereen trok naar de stad.’ Maria is 17 als ze daar als ze als meid in dienst treedt: ’s morgens het fornuis aansteken, koffie zetten, pap maken voor de kleintjes, koken, inslapen in de kinderkamer: 150 frank/maand. Het werk in Brussel wordt onderbroken doordat vader zijn kans wil wagen in Frankrijk. Het perspectief is, zo herinnert Maria zich, niet min: rijk worden! Feit is dat de vele Franse gesneuvelden de nood aan arbeidskracht in de landbouw zeer acuut maakt. Gaat Engel daar werken bij uitgeweken Vlaamse boeren? Is hij van plan er zelf landbouwgrond te kopen? Maria maakt het ons in haar brieven niet duidelijk. Maar rijk worden de Puystiens daar geenszins: ‘We keerden platzak terug; de Belgen gingen daar allemaal failliet.’ Amper twee maanden later is het gezin alweer in België, maar niet in Oostduinkerke. Om de blik van de buren te ontlopen, gaan de Puystjens in Nieuwpoort wonen, een droom armer en een desillusie rijker. Maria trekt weer naar Brussel: ‘Mijnheer was vrederechter en madame was twintig jaar jonger. Geen kinderen. Nooit kleren moeten kopen, al wat mevrouw niet mooi vond was voor mij, het was er goed.’
Het einde van Maria’s jeugd kondigt zich aan als een Griekse tragedie: ‘Daar heb ik iets gedaan wat later mijn leven veranderd heeft.’ Maria correspondeert met een jongen die ze in Frankrijk ontmoet heeft. Hij wil daar weg. Maria zegt haar dienst op om te trouwen met die jongen die ze nauwelijks kent: ‘Zo ben ik aan een ander leven begonnen, te jong om alles te kunnen begrijpen, zonder raadgevingen die men zo nodig heeft. Het leven heeft hoogten en laagten, en wat ik schrijf is al zolang geleden, maar alles blijft in mijn gedachten rondzweven.’

Flor Vandekerckhove


(°) Johan Depotter. Onze IJslandvaarders. Deel 2. p. 245- 251.

(°°) Clara is de moeder van Toon Beuckels die zo goed was me kopie van de brieven te bezorgen.

4 opmerkingen:

williamschreus@gmail.com zei

Een Sterke en hard werkende familie !

Unknown zei

Interessant om deze informatie van een verre verwant te lezen. Zou eigenlijk graag het vervolg van haar leven kennen.

Anoniem zei

Maria (+2000) is mijn grootmoeder, mijn moeder, haar dochter dus, is 90 jaar en nog in goede gezondheid, ook een sterke en intelligente vrouw.

Anoniem zei

De vrouw linksboven is Stefanie Pyliser, niet Maria.