vrijdag 31 oktober 2025

Stevig windje, retrostorm in mijn hoofd

’t Is al gauw teveel of te weinig, maar deze keer zit ik er, denk ik — boenk! — bovenop: een proeve van surrealisme light.


ONDERWEG van ’t Dunegat in Bredene naar de strekdam in Oostende zorgt een stevig windje voor een stormpje in mijn hoofd. Wolken tuimelen, winden blazen, golven buitelen, gedachten klotsen alle kanten uit. Een mens stelt zich in zo'n weer ook de Boudewijn de Groot-vraag: Hoe sterk is de eenzame surfer die plat op z'n plank tegen de wind zichzelf een weg baant. Even voel ik de neiging om iets over politiek te schrijven en terwijl die gedachte alweer wegspoelt, probeer ik me Facebook in vaders tijd voor te stellen. Retrospectief hou ik mijn hart vast. Ik hou niet alleen mijn hart vast, maar ook mijn baret, want de wind komt blijkbaar van overal, in tegenstelling tot de politiek die vandaag uitsluitend van rechts komt. Rare politiekers waren dat in vaders tijd: 'Kop' Van Eynde, vader Eyskens, Belgicist Omer Vanaudenhove, de olijke Jan Piers… Ze spraken ook allemaal zo raar. Dat komt, denk ik, door Marc Galle en zijn taalwenken (en ook Galle ging later in de politiek.) Zoveel rare mensen. Niet alleen de politici trouwens, ook de onderwijzers, het koningspaar en de scharensliep, de politiecommissaris, de Fiorines… ge moest als kind hard zoeken om ergens een normale mens te ontwaren. En dan zijn ze verwonderd dat de babyboomers er niets van terechtgebracht hebben. Nu denk ik plots aan Guy Mathot die zei dat de staatsschuld er vanzelf gekomen is en ook vanzelf zou weggaan. Terwijl ik die vanzelf wegwaaiende staatsschuld overdenk, waait de baret van mijn hoofd. Als een frisbee ijlt hij over ’t strand. Die ben ik kwijt, denk ik eerst, want zo’n baret tolt tig keer harder dan ik kan lopen. Maar kijk, onderweg blijft hij aan een zeehond hangen, een zeehond met een lange snuit. En turelureluit, ge weet wel. (Flor Vandekerckhove

Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die beeldend kunstenaar Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze eerste ontmoeting in 1988. Ik schreef dat boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, dat na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of 'epub'.)

donderdag 30 oktober 2025

Van de punkrock naar Albert Camus (°)

Met dit elfde stukje eindigt de kroniek van onze oktoberreis doorheen Frankrijk. 

ALTIJD BEN IK verwonderd door mensen die zich al van jongs af alternatieve culturen toe-eigenen, zoals mijn jeugdvriend JP (†) en mijn gezellin Tania die al op jonge leeftijd deel uitmaken van een alternatieve cultuurgemeenschap, in hun geval een rock-’n-rollcommunity, waarbij geïnteresseerden elkaar ontmoeten op concerten, festivalweides, tentoonstellingen, in 'platenwinkels' en muziekcafés; een gemeenschap van mensen die zich soortgelijke cultuurproducten aanschaffen: luisterapparatuur, grammofoonplaten, boeken, kleren… en die elkaar op de hoogte houden van het reilen en zeilen van de coryfeeën van die gemeenschap, (overlijdens)berichten uitwisselen, een jargon beheersen; een cultuurgemeenschap die hen voor de rest van hun leven vergezelt… Heel die wereld is mij vreemd, maar door de participatie van mensen uit mijn nabijheid interesseert hij me toch wel. (°°) 
Tijdens onze recente vakantiereis doorheen Frankrijk lezen we nauwelijks. Waneer Tania toch een hoofdstukje uit het memoir van Kim Gordon (°°°) tot zich neemt, vraag ik haar om me een paragraaf voor te lezen. Daarin vertelt Kim Gordon (°1953) ondermeer over een song van The Falldie ze covert. ‘() Repetition, lead singer Mark. E. Smith being one of Dan’s longstanding Marxist punk heroes.’ De zinsnede laat me een kleine goudader vermoeden: waarom heet die band The Fall? Waarom noemt Kim Gordon de leadsinger ‘a Marxist punk heroe’. Spittend leggen we de goudader bloot: Mark E. Smith (†2018) is dan wel geen marxist, zoals Kim Gordon schrijft, maar hij krijgt toch een verhelderend en lezenswaard in memoriam in de trotskistische Socialist Worker: Mark E Smith: proletarian individualist. Ik wil weten hoe de zanger van The Fall in die song klinkt en klik hier op Repetition — iets wat u nu misschien ook doet. En The Fall, kan ik u intussen al vertellen, is genoemd naar het verhaal (La chute) van Albert Camus. (°°°°)
Camus’ boek zit ongelezen in mijn kast. Het is de verdienste van Kim Gordon dat ik het er nu weer uithaal. De val is deze van een mens die van zijn zelfbedachte voetstuk valt. Het personage dat zich eerst verheven achtte, leert door eigen scha en schande dat hij tekortschiet. In een monoloog vertelt hij over het momentum waarin zijn frank valt. Tijdens de nacht van het gebeuren wandelt hij naar huis: ‘Op de brug, onderscheidde ik voor me, over de leuning gebogen, een gedaante die naar het water scheen te kijken. Van dichterbij bleek het een slanke jonge vrouw in het zwart.’ Hij loopt door. ‘Ik was nog geen vijftig meter verder of ik hoor die plons, oorverdovend in de stilte ondanks de afstand, van een lichaam in het water.’ De protagonist, anders altijd bereid om te helpen, vertelt wat hij deze keer (niet) doet: ‘Roerloos bleef ik luisteren. Toen ben ik langzaam doorgelopen.()’ Nu zit er voor hem niets anders op dan met een bezwaard gemoed verder te leven. Ik citeer de slotzinnen: ‘Maar geen nood: nu is het te laat. En altijd is het te laat. Dat lucht op.’
Flor Vandekerckhove

(°) Dit is het slotstukje van een kroniek van onze oktoberreis door Frankrijk. Voor Tania was het een wandelreis. Ik was haar roadie, zette haar telkens af op de plek waar ze vertrok en wachtte haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld werd te eindigen. Op die mij onbekende plek bekeek ik de dingen, tot mijn oog aan iets bleef hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Ik verzamelde alzo elf stukjes. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…; het tweede: Verliefd worden op…; het derde: Een stalagmiet…; het vierde: Een dorp dat…; het vijfde: Aswemagezondzijn; zes is De hond die denkt dat hij een schaap is; in zeven heb ik het over een melusine; acht: op een kruispunt met de weg naar Compostela; negen: thuis op bezoek bij André Breton; tien: over mijn nieuwe manier van reizen. (Gearceerde titels kun je aanklikken.)
(°°) Zo heb ik bijvoorbeeld Gilles Deleux' biografie van Arno aandachtig gelezen, omdat hij mijn jeugdvriend JP uitvoerig vermeldt. Soms ontdek ik zodoende ook raakvlakken tussen de cultuur die ik pas op hoge leeftijd verwerf en deze van de pop, zoals die keer dat ik mij ingroef in experimenten van de Dreamachine. Of toen ik de literaire kwaliteit van het memoir van popzanger Joe Jackson ontdekte. Nog voorbeelden: De boekenkast van Jeff Tweedy; De ziel van vinyl; Kate Bush, een song, twee versies
(°°°) Kim Gordon. Girl in a Band. 2015. Harper Collins Publi USA.  273 pp. 
(°°°°) Albert Camus. De val. 1976. Uitg. De Bezige Bij. 150 pp.

woensdag 29 oktober 2025

Over mijn nieuwe manier van reizen

In Galessie, gemeente van Arcambal, wijs ik als een doorgewinterde reisgids de plaatselijke begroeiing aan, getuigend van enig microklimaat rond Cahors.


Donderdag, 16 oktober. — VROEGER zag ons reisgedrag er toch anders uit. We reden meteen 1100 kilometer ver en installeerden ons in het huisje. Waarheen we van daar ook trokken, we keerden, 's avonds of na enkele dagen, steevast naar die vaste stek terug. Kokkerellen, lezen bij het haardvuur, luisteren naar de grammofoon, slang wegjagen, kijken naar een DVD, douchen, ontbijten in de keuken, genieten op het terras, op het dak gaten dichten, socialiseren met de buren… Dat huisje heb ik niet meer, reizen is nu anders.
Nu reizen we in ’t ongewisse. Zoals ook vandaag weer. Ik parkeer de camper aan de rand van Galessie, een voorschoot groot. Ik schat dat ik me op zo’n twintig kilometer van Cahors bevind. Microklimaat aan de flora te zien. Tania zit door haar wandelgidsen heen en wandelt op de tast van Concots, waar we overnachtten, naar hier, ze schat de afstand tussen twintig en dertig kilometer. Onderweg stapt ze dwars door Saint-Cirq waarover ik gisteren berichtte in Wat deed André Breton in die toeristenval.
Niet alleen het reizen is nu anders, ook het schrijven is dat. Vroeger was er wel altijd iets over Vabre te vertellen, waar mijn huisje stond. Nu schrijf ik compleet in ’t ongewisse, in analogie met de mij onbekende kanten die de GR 36 opgaat. Ik parkeer de wagen waar Tania denkt uit te komen, kijk om me heen en ga aan de slag, in wat uiteindelijk de kroniek van de reis blijkt te zijn, dit is al het tiende stukje.
Niet alleen reizen en schrijven zijn anders, álles is anders! In mijn bagage zitten twee e-readers, bevattend zo’n vijfhonderd boeken. Daarnaast heb ik nog twee papieren boeken over de Pyreneeën uit de bib gehaald. Hoeveel boeken blijk ik onderweg te lezen? GEEN! In mijn tas zit ook de hele filmografie van de Coen brothers, voldoende films om er elke avond een te consumeren. Naar hoeveel films kijk ik tijdens deze reis? NUL! En dit is wat we ’s avonds wél doen: na de baguette met Boursin kijken we hoe een al te late hagedis huiswaarts vliedt. Dan valt de nacht plotsklaps over berg & dal. In ’t pikkedonker halen we de stoeltjes binnen. ’s Nachts leren we een belangrijk verschil kennen tussen de uil en de oehoe: de oehoe zegt oehoe, maar de uil zegt niet uil.
Flor Vandekerckhove
(Morgen het laatste deel van deze reiskroniek.)

Op ’t einde van de reis reden we via l'Occitane huiswaarts. Toen we tussen Brive en Ussac de Corrèze traverseerden, zagen we boven de horizon het gevleugelde paard Pegasus vliegen. Meer nog dan de melding van de boordcomputer — band linksachter lijdt drukverlies — was dat een vermeldenswaardig reisfeit.

dinsdag 28 oktober 2025

Wat deed André Breton in die toeristenval

In Saint-Cirq-Lapopie poseer ik voor het huis van André Breton, rechts op de foto.


TERWIJL Tania verder de GR 36 afwandelt, rij ik naar Saint-Cirq-Lapopie, dorp dat passanten van verre uitnodigt, ook omdat het hoog tegen de rots aangebouwd werd. Eerst rij ik helemaal naar boven, waar grote, met barelen afgesloten parkings duur betaald worden. Ik kan me voorstellen dat daar in de zomer honderden auto’s staan. Omdat ik liever gratis parkeer, rij ik weer naar beneden. Mij wacht een voettocht naar Saint-Cirq, zijn koffiehuizen, zijn restaurants, zijn schildersateliers, zijn bars, zijn souvenirshops, zijn slaapaccommodatie, zijn galeries, zijn pittoreske fikfak, zijn wirwar van straatjes en steegjes… Ik trek mijn wandelschoenen aan. 
Doordrenkt van ’t zweet kom ik eindelijk in de deugddoend koele kerk terecht, waar ik lees dat Cirq, waarnaar het dorp genoemd werd, een vierjarig meisje was, jongste martelaar van het katholicisme. Dat ging zo: moeder weigerde haar geloof af te zweren. De magistraat, een klootzak eerste klas, sloeg het dochtertje met haar kop tegen de stenen. Kind dood. Moeder & kind heilig.
Terneergeslagen door zoveel menselijke wreedheid en humeurig omwille van al de commerce die me in dat dorp overspoelt, trek ik weer naar beneden. Gelukkig valt mijn blik onderweg op het huis van 
André Breton (°1906 - 1966†). What he fuck, denk ik meteen, wat deed de paus van het surrealisme hier in dat dorp.
Breton woonde er met zijn echtgenote Élisa vanaf 1951 tot en met zijn dood in 1966. Zelf zegt hij daarover: 
‘Het was aan het einde van de autorit die in juni 1950 de opening markeerde van de Eerste Wereldroute (°) – de enige weg van hoop – dat Saint-Cirq, stralend van het Bengaalse licht, me verscheen – als een onmogelijke roos in het donker. () Het moet liefde op het eerste gezicht zijn geweest als ik bedenk dat ik de volgende ochtend terugkwam, in de verleiding om me te vestigen in het hart van deze bloem: wonder, ze was gestopt met branden, maar bleef intact. Naast vele andere plekken – in Amerika, in Europa – heeft Saint-Cirq me één enkele betovering bezorgd: die me voor altijd vastzet. Ik ben gestopt met naar iets anders te verlangen.’ (3 september 1951)
André en Élisa ontvingen er bezoek van medestanders van de surrealistische beweging: Benjamin Péret, Max Ernst; Julien Gracq; Toyen, Man Ray. Een paneel naast het huis zegt daarover: ‘Als collectief inventariseerden de kunstenaars het surrealisme van na de oorlog. Daarbij legden ze de nadruk op het bedenken van surrealistische spellen, poëtische, literaire en cinematografische creaties en het organiseren van tentoonstellingen, die allemaal de geest van deze plek ademden.'
Flor Vandekerckhove

(°) Eigen foto: IJkpunt van de Eerste Wereldroute waarover André Breton het in bovenstaand citaat heeft. Meer erover op ‘Continuons cette route, elle mène à la paix’ en op Lotois du Monde.

maandag 27 oktober 2025

In Varaire werkt men aan de herwaardering van de weg naar Compostela

Zelf ken ik twee makkers die de pelgrimstocht naar Compostela ondernamen. Beiden namen de noorderlijke route, via Tours, Poitiers, Bordeaux, Dax… Ze passeerden bijgevolg Varaire niet, waar ik nu ben. Toch vind ik het een mooi opstapje naar dit stukje. Erik fietste erheen vanaf Bredene, in het gezelschap van zijn schoonzonen. Mij lijkt dat een unieke manier om elkaar goed te leren kennen. Jan deed het te voet, vanaf Oostende. Daarvan weet ik dat zijn thuis gebleven vriendin er tijdens diens pelgrimage vandoor ging. Ik denk niet dat het een mirakel was. 
Op de foto. In Varaire zit ik naast de ‘lavoir’. De vijver werd in 1561 uitgegraven, als wasplaats. Ook karren konden er terecht om tonnen water te vullen. 


Dinsdag, 14 oktober. — In Varaire wacht ik Tania op die van Laramière naar hier komt, 17,5 kilometer te voet, via de GR 36. ’t Is eraan te zien dat het dorp op de pelgrimstocht naar Compostela ligt, terwijl ik dit stukje schrijf passeren me tal van wandelaars waarin ik bedevaarders mag bevroeden. 
Het kleine Varaire, nu minder dan 300 inwoners, ligt aan wat we in Vlaanderen gemeenzaam een heirweg noemen. Die Romeinse weg verbond de handelssteden Caylus en Cahors. Vanaf de XIIIde eeuw was hier een hospitaal waar bedevaarders verzorging kregen. In 1561 konden reizigers daar ook terecht in twee herbergen. De vijver (le lac) en de wasplaats (lavoir) dateren van dezelfde periode.
Ik vertaal een stukje van een plakkaat dat hier ophangt, over ‘le déclin du pèlerinage à Compostelle’:
Vanaf de XIVde eeuw gaat de pelgrimstocht naar Compostela sterk achteruit. Pestepidemieën, Honderdjarige oorlog, conflicten tussen Frankrijk en Spanje, verbod van Louis XIV om in andere koninkrijken te bedevaarten, hongersnood…  
Twee eeuwen later worden de bedevaarten erg gecontesteerd door humanisten en door de protestantse hervorming. Erasmus wijdde een hele conferentie aan pelgrimstochten en ironiseerde de authenticiteit van relikwieën. Hij bekritiseerde de hebzucht van religieuze leiders en eiste dat pelgrimstochten vervangen zouden worden door authentieke dienstbaarheid aan de armen. Maarten Luther veroordeelde pelgrimstochten scherp en noemde die naar Compostela nutteloos. De invloed van humanisten en protestanten verzwakte verder het aantal bezoekers van het heiligdom.
Rond 1590 zette de dreiging van een aanval door de Engelse kaper Francis Drake de bisschop van Santiago ertoe aan de relikwieën van Sint Jacob te verbergen. Helaas stierf de bisschop zonder de schuilplaats mee te delen. Vanaf dat moment raakte het pad in de vergetelheid.
Op de feestdag van Sint Jacob (Jacobus de Meerdere) noteren ze in 1867 slechts enkele tientallen bedevaarders. De weg naar Compostela kent dan een absoluut dieptepunt.
Sindsdien gaat het weer beter. In dorpen als Varaire doet men hard zijn best om de weg weer aantrekkelijk te maken, door stenen muurtjes en andere relicten in eer te herstellen. Nu is de reisweg ook een deel van een populair wandeltoerisme dat alle kanten uitgaat en waaraan Tania danig participeert. En ik ook, zij het alleen maar door erover te schrijven.

(Foto: het rode bolletje markeert de gemeente Varaire in Frankrijk.) Voor Tania is het een wandelreis in Frankrijk. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het achtste deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…; het tweede: Verliefd worden op…; het derde: Een stalagmiet…; het vierde: Een dorp dat…; het vijfde: Aswemagezondzijn; zes is De hond die denkt dat hij een schaap is; in zeven heb ik het over een melusine die ik tegenkwam. (Gearceerde titels kun je aanklikken.)

zondag 26 oktober 2025

't is geen sirene, 't is een melusine

In Laramière sta ik voor de priorij.


Maandag, 13 oktober. — EVEN BUITEN Laramière rij ik de D55 op, tot wegwijzers me zeggen dat ik kan terugkeren naar de ancienne abbaye du Roc Dieu of voortrijden naar ‘Beau Regard, halle du 14 ième siècle.’ Ook kan ik de zijweg inslaan die ‘Place du Prieuré' heet. Ik kies voor de zijweg en wacht daar op Tania die van Villefranche-de-Rouergue naar Laramière stapt, 17,8 kilometer ver, doorheen gebied waar geen telefonisch bereik is.
Ik ben uiteraard niet de eerste die hier komt. Monnik Bertrand de Griffeuilles zorgt er in 1145 voor dat er, op de resten van een gallische tempel, een priorij gebouwd wordt: de prieuré Notre-Dame de Laramière. Eerst bemannen augustijnen het gebouw, daarna zijn het jezuïeten. Dat is allemaal verleden tijd, maar het gebouw kan na telefonische afspraak bezocht worden. Veel beroemdheden, op weg naar Compostela, zijn de bezoeker daarin voorgegaan.
Er hangt een verhaal met een fantastisch kantje vast aan het gebouw: ’De legende van de sirenen van de priorij.’ Dat verhaal dient, lees ik hier, toch vooral om volk te lokken: ‘op die dag in de zomer van 2025, wanneer de priorij van Laramière voor het eerst een zeemeermin onder een glazen stolp tentoonstelt, "een waar zeemonster, uniek in zijn soort, nog nooit eerder in Frankrijk gezien", aldus Angelo, eigenaar van dit kloostercomplex dat ooit op een ondergronds meer gebouwd werd. Als beschaafd man en een groot reiziger verzekert onze gesprekspartner ons van het organische aspect van deze zeemeermin die ons angst aanjoeg, en voegt er een fabelachtig verhaal aan toe om onze verbeelding te prikkelen, door er een legende aan toe te schrijven die verband houdt met de diepten van de wederopstanding van Laramière. Natuurlijk zijn de bezoekers verbijsterd: waar of niet waar, maskerade of authentiek exemplaar van een visachtige zeemeermin uit de middeleeuwen, 3D-kunstmatige kunstgrap of echt skelet van een zeezoogdier?’
Thuis leer ik meer over tweestaartige wezens en kom te weten dat die Angelo de bezoekers blaasjes wijsmaakt. De prent toont geen sirene die haar twee staarten omklemt, maar een melusine, ‘wezen dat lijkt op een zeemeermin of sirene, maar wordt afgebeeld als levend in zoet water. Het wordt vaak afgebeeld als een tweestaartig wezen. Het concept van de melusine komt uit Franse en andere Europese mythen en komt voor in de heraldiek. De melusine is een maagd die in het water gedeeltelijk in een sirene verandert. De meeste mythen over de melusine zijn vergelijkbaar met het verhaal van de hertog van Aquitanië, die trouwde met een meisje dat eiste dat hij haar nooit op zaterdag lastig zou vallen. Toen hij deze belofte brak, zag hij haar in haar sirenevorm, waarop ze in een draak veranderde en vluchtte, om nooit meer terug te keren.’  Hier staan nog meer melusineverhalen.
Flor Vandekerckhove

(De rode bol toont de plaats van Laramière in Frankrijk.) Voor Tania is het een wandelreis in Frankrijk. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het zevende deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…; het tweede: Verliefd worden op…; het derde: Een stalagmiet…; het vierde: Een dorp dat…; het vijfde: Aswemagezondzijn; zes gaat over een hond die denkt dat hij schaap is. (Gearceerde titels kun je aanklikken.)

zaterdag 25 oktober 2025

De patou, hond die denkt dat hij schaap is

Links: de patou stelt zich op tussen ons en de (voor ons nog onzichtbare) kudde en houdt niet op met blaffen tot de herder ons komt beoordelen. Rechts. Pas een kwartier later passeert de kudde. (Eigen foto’s)


12 oktober 2025 — ’t Is zondag. Ik wacht op Tania die van Najac naar mij toe wandelt, 25,8 (!) kilometer stappen. Een toerist zou hier zeker de kathedraal bezoeken, maar ik ben geen toerist. Ik vertel liever iets over het Grote Routepad dat me naar hier brengt. 
De GR 36 begint in Normandië en doorkruist heel Frankrijk, tot aan de Spaanse grens, hoog in de Pyreneeën. Tania bewandelt dat pad in verschillende trajecten. Het eerste leidde ons in Normandië al van de kust weg, daarover schreef ik Kuierend in Colombelles. Een tweede traject gaat omgekeerd, van diep in Frankrijk richting Normandië, en ’t is op dat pad dat we ons vandaag in Villefranche-de-Rouergue bevinden. In het park van die provinciestad schrijf ik dit stukje.
’t Is evenwel over nog een ander 36-traject, een derde dus, dat ik vandaag iets vertel. De foto’s voor dat stukje liggen hier al meer dan een jaar te wachten, ’t wordt tijd dat ik ze ophaal voor ze in het vergeetboek terechtkomen. Dat derde startte destijds in Vabre en ging richting Pyreneeën. Voor ons eindigde het voorlopig in Lagrasse, waarover ik in maart 2024 Een vrolijke atheïst in Lagrasse schreef. 's Anderendaags beleefden we er op de Haute-Jonquieres nog een avontuur en dat ging alzo.
De camper staat op een braakliggend stuk grond. Mooie avond, we eten buiten. Plots krijgen we gezelschap van een hond die zich op tien meter opstelt en niet ophoudt met blaffen, ook niet als we onze stoeltjes voorzichtigheidshalve opplooien en ons veilig in de camper terugtrekken. De hond gaat zo door tot een bebaarde jongeman uit het landschap opdaagt. Vriendelijk legt de herder ons uit de hond een patou is en dat ik hem niet mag verwarren met zo’n hond die de schapen bijeenhoudt. De patou beschermt de kudde tegen onheil allerhande, zo verwittigt hij al van verre dat hier Belgen staan en dat de herder de situatie moet komen beoordelen. Waarna ze samen weer naar de schapen trekken. Daarna duurt het nog wel een kwartier voor de kudde passeert en in een grote bocht naar de stal trekt.
Over de patou valt op 't net veel te lezen, bijvoorbeeld De Patou, een kuddebeschermingshond. Je moet zelf maar eens kijken, er staat ondermeer dit: ‘de patou is gewend aan het samenleven met de schapen, hij heeft een minimaal contact met mensen, zodat hij zichzelf vervolgens als onderdeel van de kudde beschouwt, hij denkt dat hij een schaap is.’
Flor Vandekerckhove

(Foto: Het bolletje situeert de gemeente Lagrasse in Frankrijk.) Voor Tania is het een wandelreis in Frankrijk. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het zesde deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…; het tweede: Verliefd worden op…; het derde: Een stalagmiet…; het vierde: Een dorp dat…; het vijfde: Aswemagezondzijn. (Gearceerde titels kun je aanklikken.)

vrijdag 24 oktober 2025

ASWEMAGEZONDZIJN

In  Najac schrijf ik een stukje in Hegeliaanse tegenstellingen. Thesis: Voltaire. Antithesis: Marx. Synthese: aswemagezondzijn in Najac, Frankrijk.


Zaterdag, 11 oktober. — We verlaten de Pyreneeën en stellen de GPS af op minder drastisch gebergte. Tania wandelt nu in Occitanië een stuk van de GR 36 af, van St.-Martin-la-Guépie naar Najac, negentien kilometer ver. Over het vertrekpunt heb ik vroeger al verteld — er wonen Gentenaars — over de plek van aankomst vertel ik nu.
Op deze passage in 
Najac ben ik niet voorbereid. Met forse tred begeef ik me naar het bureau de tourisme en leer er dat ik helemaal tot aan een fort uit de XIIde eeuw kan stappen, onderweg een kapel passerend, een maison du gouverneur en nog zo’n bouwwerken, het ene nog ouder dan ’t andere. Veel mensen doen dat ook, zie ik, maar ik niet.
Ik blijf zitten op een bank van de Place du Faubourg en denk na over wat ik in Najac zal schrijven. Achter me knipt een autochtoon zijn geveltuintje bij, ongetwijfeld een filosofische leerling van Voltaire: il faut cultiver notre jardin. Aan de overkant van het plein zie ik een affiche die het idyllische tuintafereel radicaal tegenspreekt: een forse dokteres, die wel meer te bewerken heeft dan haar tuintje, scandeert Vive la sociale! Strijdvaardig zwaait ze met de tekenen van haar beroep en met de andere hand breekt ze ketenen alsof ’t onkruid is. 
Op een wapperende rode vaan: TANKONALASANTÉ, één woord, geen spaties. Onderaan de affiche zie ik dat een dokter morgen, 12 oktober, een ‘conference gesticulée’ geeft.  Wat is een ‘conference gesticulée’? Iets met gebarentaal? TANKONALASANTÉ is, vermoed ik, een woordspel met ‘tant q’on a la santé’ —als we maar gezond zijn. 
Naast me staat een auto waarvan de stickers me laten vermoeden dat ik met gens de gauche te maken heb. Ik vraag hen wat ik van de affiche moet denken. Een ‘conference gesticulée' blijkt een onemanshow te zijn, waarbij de acteur een maatschappelijke kwestie blootlegt. In dit geval is ‘t een arts die breed gesticulerend de Franse gezondheidszorg fileert. ’t Is een cultuuruiting die we, voor zover ik weet, in Vlaanderen niet kennen. In Frankrijk werd dat soort opvoeringen gelanceerd door Franck Lepage (°1954), een ondernemende kerel waarvan ik nu voor het eerst iets verneem. Voorwaar voorwaar, we reizen om te leren.
(Foto: het rode bolletje toont waar Najac zich in Frankrijk bevindt.) Voor Tania is het een wandelreis. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het vijfde deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…, het tweede: Verliefd worden op…, het derde: Een stalagmiet…, het vierde: Een dorp dat….

donderdag 23 oktober 2025

Hoe schrijf je een reisverhaal, als je er niet geweest bent

Baskenland zit onder de graffiti. Sommige zijn ware kunstwerkjes, andere, zoals deze antifa, zijn haastig aangebracht. Ik kies voor dit slordig aangebracht spuitwerk omdat de term ANTIFA, dank zij het gestook van Donald Trump, vandaag bekender dan ooit is. Rechts: Baskisch activist Philippe Bidart.

In Saint-Étienne-de-Baïgorry zijn we uiteindelijk niet geraakt. Spijtig, ik wilde er de drukker opzoeken en hem naar zijn broer vragen, die voor hem de boekhouding bijhoudt. ’t is een beroep waarachter je niet meteen een harde, militante, Baskische activist als Philippe Bidart (°1953) verwacht en nochtans.
In 1982 moet die Philippe — Filipe in ’t Baskisch — onderduiken na een aanslag op politieagenten. Na zeven jaar vluchten, wordt hij geklist en, ook voor andere aanslagen, verschillende keren tot levenslang veroordeeld. In 2007 komt hij vrij onder voorwaarden. Vandaag is hij van Abertzaleen Batasuna. Die partij, opgericht in 1988, verzet zich tegen de gewapende strategie en streeft naar de oprichting van een departement in Baskenland, een meerderheidseis onder de bevolking van het Baskische deel van de Pyrénées-Atlantiques. Philippe Bidart ziet dat als een eerste institutionele erkenning van Noord-Baskenland — Noord-Baskenland is het deel dat in Frankrijk ligt, Zuid-Baskenland is het deel in Spanje. De partij telt ongeveer honderd gemeenteraadsleden, een dozijn burgemeesters en een districtsraadslid. Op Europees niveau steunt Philippe Bidart de lijst van Europe Écologie van 
José Bové.

(Foto: in Frankrijk speur ik zelfs tijdens ’t eten naar een onderwerp.) Voor Tania is het een wandelreis in Frankrijk. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het vierde deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…, het tweede: Verliefd worden op…, het derde: Een stalagmiet….


woensdag 22 oktober 2025

Een stalagmiet met genezende krachten

Op het pleintje van Urdoz, gehucht van Baïgorry, staan enkele huizen. Er is een woonst die Chateau genoemd wordt en als ik me een kwart draai zie ik het kerkje van deze mini-gemeenschap.


Donderdag, 9 oktober — Rond het pleintje, met kerk en kasteel, staan enkele woningen. Hoeveel mensen wonen er in Urdoz? ik schat vijftig. Ik twijfel er trouwens aan of ze allen tegelijk in ’t kerkje kunnen. De kasteelheer en zijn gade wonen wel degelijk ter plekke, ik zie hen in ’t deurgat van hun chateau staan, twee oude besjes, vriendelijke mensen. 
Tania trekt vandaag van Bidarray naar hier en moet daarvoor de pic d’ Éparla (meer dan 1000 meter hoog) trotseren, waarna ze ook nog de col d’Harrieta passeert. Ik heb al dat gebergte vanaf d’r vertrek in Bidarray eens goed staan bekijken en ik kan je verzekeren dat ’t geen kattenpis is, mij overviel toen zelfs een milde vorm van compassie.
Ik kan me wel voorstellen dat zo’n indrukwekkend gebergte vreemde verhalen in zich bergt. Ik vraag ernaar bij de kasteelheer die me over een herderin 
vertelt die op de Harrietta verdwaald raakte. Later werd alleen haar hoofd weergevonden. Sindsdien werd de streek geplaagd door nachtelijke stemmen: Wacht! Wacht! (maar dan in ’t Baskisch.) Dat gekrijs ging door tot een grot op de Harrieta plotsklaps oplichtte. Omwonenden trokken erheen en ontdekten alzo het beeld van de ‘harpeko saindua, 'heilige stalagmiet' of “zwetende heilige’. Daarna werden er geen stemmen meer gehoord. Als dat geen teken is!
De stalagmiet beschikt dan ook over genezende krachten. Het ‘zweet’ is bijzonder effectief bij eczeem en oogaandoeningen. Sommigen laten ter plekke kleren achter, zodat de ziekte het slachtoffer via het weggegooide kledingstuk kan verlaten.
’t Is au fond niets anders dan de kapellen te onzent waar Maria's, Godelieves en vele anderen voor genezing zorgen, maar hier leer ik voor ’t eerst een animistische variant kennen – animisme: het toekennen van een ziel aan natuurobjecten — die tot vandaag in Frankrijk gepraktiseerd wordt. De kasteelheer is stelling: ‘Ook nu nog.’
Flor Vandekerckhove

(Foto: in Frankrijk speur ik op een plakkaat naar iets om over te schrijven.) Voor Tania is het een wandelreis in Frankrijk. Ik ben haar roadie, zet haar telkens af op de plek waar ze vertrekt en wacht haar vervolgens op waar d’r wandeling verondersteld wordt te eindigen. Op die mij onbekende plek bekijk ik de dingen, tot mijn oog aan een onderwerp blijft hangen dat in het kraam van mijn poëtica past: marginaal en toch lezenswaard voor internetlezers die scrollend, swipend en surfend mijn blog passeren. Daarom ook door mij bewust kort gehouden en geschreven in een stijl die Hilary Mantel hier als een perfect gezeemd raam omschrijft. Ik verzamel alzo elf stukjes, waardoor de reeks in zijn geheel een kroniek van de reis wordt. Dit is het derde deel. Het eerste heet Zoals de kudde van de berg eet…, het tweede: Verliefd worden op….