IN DE DUINENSTRAAT van Bredene, tussen pension Beau Séjour en de beenhouwerij van Minne-Annoot, lag de spekkenwinkel van kruidenierster Bertha. Achteraan stond een aparte, brede, platte toog, laag genoeg om ons, kinderen, overheen te laten kijken en boven het glazen deksel snoep aan te wijzen die ons, à rato van vier spekken⇲ voor één frank, in een zakje overhandigd werd, meestal door de zoon van Bertha (die, denk ik, later de zaak voortzette en de winkel tot zijn pensionering bleef openhouden). Nu ik die herinneringen weer poog op te roepen, valt het me te binnen dat niet alle snoep in die fameuze prijsklasse viel: ‘rekkers’ en toverbollen bijvoorbeeld waren duurder, misschien wel een frank/stuk, dat weet ik niet meer.
Bij mij thuis bestond de gewoonte van ‘t zondagsgeld⇲ niet, zelf kon ik bij Bertha niets kiezen, maar ik vergezelde graag makkers die er hun zakgeld gingen opdoen en alleen al het bekijken van al die veelkleurigheid was een waar genoegen. Van die makkers kreeg ik nadien al eens het vierde snoepje, soms een stukje van zo’n rekker.
En op een dag gebeurde dit. Tussen de kasseien van de Duinenstraat vond ik een geldstuk, twintig frank. (Kan dat? Een stuk van 20 frank, in die tijd? Speelt mijn geheugen me weer parten? Dit is hoe dan ook wat ik me herinner.) Samen met mijn maat Norbert Olders⇲ trok ik er triomfantelijk mee naar Bertha. Waarna we overladen met snoep naar ons plankier⇲ terugkeerden, waar we ons, gezeten op de zulle⇲, een indigestie hoopten te snoepen. Moeder, die een geoefend oog voor mijn overtredingen had — die ze graag 'zonden' noemde — kwam erbij staan en vroeg naar onze bezigheid. Trots als een pauw vertelde ik over mijn vondst. Waarna een lawine van ongerechtigheid mijn deel werd. Ik werd in huis gesleurd, vader werd erbij gehaald, ik werd van diefstal beschuldigd, mij werd een toekomst van hel & verdoemenis voorgespiegeld, waarbij gevangenis nog ’t minst te vrezen was en in afwachting roffelde moeders pantoffel op mijn hoofd, want ik zou en moest schuld bekennen! Wat ik uiteraard niet deed, uit de avonturen van Nero kende ik immers al de uitdrukking ‘eerlijk gevonden’. In een vloed van tranen bleef ik volhouden dat het geldstuk niet alleen van tussen de straatstenen kwam, maar dat het mij als eerlijke vinder bovendien toekwam. Ten lange leste riep moeder: ‘Zelfs als je ’t gevonden had, moest je 't aan mij geven.’ In die tijd dacht niemand eraan een kind gelijk te geven, zelfs niet een klein beetje.
Bij mij thuis bestond de gewoonte van ‘t zondagsgeld⇲ niet, zelf kon ik bij Bertha niets kiezen, maar ik vergezelde graag makkers die er hun zakgeld gingen opdoen en alleen al het bekijken van al die veelkleurigheid was een waar genoegen. Van die makkers kreeg ik nadien al eens het vierde snoepje, soms een stukje van zo’n rekker.
En op een dag gebeurde dit. Tussen de kasseien van de Duinenstraat vond ik een geldstuk, twintig frank. (Kan dat? Een stuk van 20 frank, in die tijd? Speelt mijn geheugen me weer parten? Dit is hoe dan ook wat ik me herinner.) Samen met mijn maat Norbert Olders⇲ trok ik er triomfantelijk mee naar Bertha. Waarna we overladen met snoep naar ons plankier⇲ terugkeerden, waar we ons, gezeten op de zulle⇲, een indigestie hoopten te snoepen. Moeder, die een geoefend oog voor mijn overtredingen had — die ze graag 'zonden' noemde — kwam erbij staan en vroeg naar onze bezigheid. Trots als een pauw vertelde ik over mijn vondst. Waarna een lawine van ongerechtigheid mijn deel werd. Ik werd in huis gesleurd, vader werd erbij gehaald, ik werd van diefstal beschuldigd, mij werd een toekomst van hel & verdoemenis voorgespiegeld, waarbij gevangenis nog ’t minst te vrezen was en in afwachting roffelde moeders pantoffel op mijn hoofd, want ik zou en moest schuld bekennen! Wat ik uiteraard niet deed, uit de avonturen van Nero kende ik immers al de uitdrukking ‘eerlijk gevonden’. In een vloed van tranen bleef ik volhouden dat het geldstuk niet alleen van tussen de straatstenen kwam, maar dat het mij als eerlijke vinder bovendien toekwam. Ten lange leste riep moeder: ‘Zelfs als je ’t gevonden had, moest je 't aan mij geven.’ In die tijd dacht niemand eraan een kind gelijk te geven, zelfs niet een klein beetje.
De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be⇲.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten