STREUVELS' NOVELLE ‘De drie koningen aan de kust' (°) gaat van start in een vissershaven. Hij zegt ons niet waar — Oostende? Nieuwpoort? Blankenberge? — wel noteert hij wat hij er ziet, mooi, maar in een woordenschat die niet langer de onze is:
‘zwarte kielen, roode zeillappen, opgehangen boven netten als tullen sluiers gloeiend bruin, en daarboven een bosch van masten, met een wirwar touwen en takelwerk, – al om ’t even zwart en net tegen ’t oranjevuur van de avondlucht gepenseeld, doorstippeld, bespat en besmeerd met tikkels en vegen, vaantjesgewapper van blauw, wit, rood, groen tegen toppen van masten, ra-zeilstokken, speierend en zingend boven de geboende, rondbuikte kielen, – ’t geheel als ware ’t met verfstrepen eener kleurdoos op een kinderboek geschilderd; – heel de vermengelde, dooreengekloeriede, donkere klomp zwemmend op de vettige olie-soep van ’t drubbele, (…)’
We volgen drie matrozen die vlak voor kerst uit de sloep geschud worden: ‘Achter hen lieten zij de booten, die er twee dagen in volledige zondagrust zouden gemeerd blijven’. Veel kerst valt voor de drie niet te vieren en met enkel ‘het klutske deelvisch in een netzak’ wagen ze zich in het ‘eenmalig blakke sneeuwland met den zwarten einder’. Door ’t raam van een herenboerderij zien ze de ‘geurigen damp van gebakken vet en heete wafels, – terwijl de jeneverflesch de ronde deed!’ Maar niet voor hen. Ze ontmoeten een ‘wanraakte spookgestalte die van terzijds genaderd kwam en hen den weg afsneed.’ Uiteraard denken de vissers meteen: Roeschaard! Bij nader inzien is ’t een vroedvrouw, op weg naar een bevalling. Doodop vergezellen ze de vrouw die door Streuvels plastisch beschreven wordt als ‘een gebochelde kreutekasse van een wijf, een oud, versleten schramik, een vernukkelde slabberaaie’. Maar die kreutekasse wordt wel de ster die hen naar de stal leidt, waar het kind geboren wordt. Daar staan de drie vissers hun ‘klutske deelvisch’ af. En de vissers ‘smulden gelijk koningen… aan hun eigen kost.’
Flor Vandekerckhove⇲
Flor Vandekerckhove⇲
(°) De drie koningen aan de kust is een novelle van Stijn Streuvels. Eerste publicatie in 1927. Omstreeks dezelfde tijd verscheen het verhaal ook in het Winterboek van de Wereldbibliotheek 6 (1927-1928), p. 5-19. Het werd opnieuw afgedrukt in Kerstvertellingen, met houtsneden van Désiré Acket (Brugge: Uitgave ‘Wiek Op’, 1939, p 89-114). Andere edities waren die in Stijn Streuvels’ Volledige Werken. Deel X. (Kortrijk: ’t Leieschip, z.j. [1954], p. 64-92); in Zondagsvriend (1963), nr. 50 (12 dec.), p. 14-23 en 82-83; en in de uitgave van Stijn Streuvels’ Volledig Werk. Deel IV (Brugge, Uitgeverij Orion – NV Desclée de Brouwer, 1973, p. 217-241). Ter gelegenheid van de kinder- en jeugdboekenweek van Standaard Boekhandel verscheen er in november 1982 een speciale uitgave van de tekst, in één boekdeel samen met ‘Kerstvertelsel’; deze editie (1982 Uitgever: erven lateur. 68 pagina’s) wordt nog ergens te koop aangeboden, zie ik hier. Op het net vind ik ook een uitgebreide recensie van de novelle: Johan van Iseghem. Op weg naar het wonder. Over De drie koningen van de kust.
1 opmerking:
Mooi dat je dit schitterend verhaal van Streuvels onder de aandacht brengt! Ik keer er elk jaar graag naar terug in deze periode. Naar mijn gevoelen best te situeren in Blankenberge en omstreken.
Een reactie posten