IN De boekhouding⇲ vraagt John Heymans zich af of een geslaagd stuk proza altijd een onvergetelijk mooie zin moet bevatten. Hij haalt het voorbeeld aan van C.C.S. Crone⇲ (1914-1951): ‘Dikwijls wist hij in één zin meer tot uitdrukking te brengen dan een andere schrijver op een hele bladzijde. Daar was zijn bijzondere werkwijze mede debet aan.Tijdens zijn omzwervingen door de Utrechtse binnenstad verzamelde Crone soms gedurende meer dan een jaar allerlei ‘ontroeringsfactoren’ die hij op strookjes papier schreef. Deze observaties en invallen werden genummerd. Had hij er vele honderden verzameld, dan legde hij ze op de vloer en schoof ze geduldig in een volgorde totdat daaruit de contouren van een verhaal opdoemden. Vervolgens plakte hij het aldus verkregen concept-verhaal in een oud kasboek. De laatste loodjes bestonden uit het (correct) stileren van de ontroeringsfactoren en ‘het onmerkbaar aan elkaar lassen van de gemonteerde details’ (…)’
’t Verschilt er danig van, maar ’t doet toch denken aan de cut-up van William Burroughs⇲. Heymans vervolgt: ‘Met deze omslachtige werkwijze bereikte Crone een stilistische perfectie van de afzonderlijke zinnen.’ Een van de voorbeelden staat aan het slot van de - uit 1100 ontroeringsfactoren opgebouwde - novelle Het feestelijke leven (1939), waarin Crone een overlijden beschrijft. Heymans citeert heel dat stuk dat ik hier overneem en dat inderdaad volledig uit wondermooie zinnen bestaat:
’t Verschilt er danig van, maar ’t doet toch denken aan de cut-up van William Burroughs⇲. Heymans vervolgt: ‘Met deze omslachtige werkwijze bereikte Crone een stilistische perfectie van de afzonderlijke zinnen.’ Een van de voorbeelden staat aan het slot van de - uit 1100 ontroeringsfactoren opgebouwde - novelle Het feestelijke leven (1939), waarin Crone een overlijden beschrijft. Heymans citeert heel dat stuk dat ik hier overneem en dat inderdaad volledig uit wondermooie zinnen bestaat:
Heel in de verte klonk muziek. Dat zouden de engelen wel zijn. Ze liep over een grote vlakte. ‘Henk’ riep ze, maar hij was er niet. De klokken begonnen al te luiden. Ze zag een scheepje varen; het wiegde zachtjes op de stroom.Buysman zag, hoe haar tong nog even trilde. Zo gauw het ophield, voelde hij de leegte. Toen hij aan de tuinkant de gordijnen dichttrok, bleef hij kijken, hoe de wind de wingerdranken langs de schutting schuurde. De bladeren werden al rood. Er zaten dit jaar veel peren aan de boom. Claartje plukte ze altijd met de hark.De potten begonia’s waren in alle richtingen omgewaaid. Er lagen broodkorstjes op het stoepje en aan de waslijn wapperde een schortje. Hij herinnerde zich, hoe hij met haar de grote vlag uithing en later, achter het schuurtje, de kleertjes van Eefje, die nog feestelijker waren. In de huiskamer bogen de chrysanten diep over de rand van de vaas, alsof ze de kwaliteit van het tafelkleed onderzochten.
Van C.C.S. Crone kun je vandaag nog De schuiftrompet⇲ lezen, verzameld proza, uitgegeven in 2012. Uitgeverij IJzer. 208 pp.