donderdag 21 november 2024

De laatste uren van Henriette Roland Holst en over mensen die haar komen zoeken



Wie zich op de dood voorbereidt, 
weet hoe belangrijk het is te genieten 
van een frambozentaartje in de zon. 
Lezen en schrijven, de literatuur, zij is niets anders dan dat, 
een actieve voorbereiding op de dood’
Arnon Grunberg

OVERMAND door overlijdensberichten startte ik in 2022 een reeks gewijd aan het fenomeen van het overlijden, iets waarmee elk van ons te maken krijgt, weer of geen weer. Inmiddels verzamelde De Laatste al 32 soortgelijke stukjes onder het label memento mori. Nu voeg ik daar Henriette Roland Holst aan toe, ze stierf vandaag exact 72 jaar geleden, op 21 november 1952, ze werd 82. Hoe is ’t de dichteres in haar laatste uur vergaan? 
’(…) tante Jet (wilde) de dertiende sonate van Beethoven horen, die ze vroeger zo vaak zelf gespeeld had. Vervolgens vroeg ze of haar nicht wat kon voorlezen uit de bijbel (…) Tot slot liet ze zich trakteren op een paar zangerige verzen van Leopold.
De volgende dag, 21 november, werden Fie Wibaut, haar man Floor en Eep Roland Holst naar de Van Eeghenstraat geroepen. Vanaf drie uur ’s middags zaten zij stil aan het bed van hun tante, die zonder benauwdheid insliep. Om vijf uur hield het ademen op.’ (°)
Haar vakantieverblijf, de Angorahoeve, op de Oude Buisse Heide is nu een schrijversresidentie. Ook A.L. Snijders heeft er verbleven, daarover schreef ik vroeger al een stukje. In Snijders’ bundel Wapenbroeders vind ik nog wel tien ZKV’s waarin hij het over dat verblijf heeft. Een ervan is Toeter. (°°)
Ik zit in de bossen van de Oude Buissche Heide. Ik zit doodstil in een levend monument, het huis van Henriette Roland Holst. De mensen komen haar zoeken, ik hoor ze praten voor het keukenraam. Ze kennen haar als dichter, als vriendin van Lenin, of gewoon uit de krant. Om het huis loopt een reep grind dat knarst als ze dichtbij komen. Ik heb ze gehoord, ik heb me voorbereid, ik sta aan het raam. Ze schrikken als ze mijn hoofd zien in de toeter van hun handen, op twintig centimeter afstand. Het zijn meestal vrouwen, vrouwen dragen de cultuur, ze slaken een kreet van schrik, maar zijn niet echt bang. Ze horen me achter glas iets zeggen, ze zien mijn lippen bewegen: Ze is niet thuis, mevrouw, Henriette is niet thuis. Komt u morgen nog eens terug, wanhoop niet, de cultuur gaat niet verloren.

(°) Op p. 613, 614 in Elsbeth Etty. Henriette Roland Holst 1869-1952. 1996. Uitgeverij Contact. 743 pp.

 

(°°) Op p. 184 in A.L. Snijders. Wapenbroeders. 2013. Uitg. AFdH Enschede/Doetinchem. 288 pp.

woensdag 20 november 2024

Op bezoek in een van de Gentse barakken

Marie De Broeder en haar dochter Stephanie Hofman in hun woonst, een barak. Ik zie dat er taart op tafel staat.

VANDAAG, 20 november, is het achttien jaar geleden dat mijn moeder, Henriette De Clercq, overleden is. De blog telt inmiddels vijftien posts over haar, veelal stukjes waarin ik haar Gentse afkomst betrek, ook om mijn familieband met die stad te ontrafelen.
In een aantal van die stukjes memoreer ik Gentse familiebezoeken, vooral aan telgen van de familie Hofman, zoals ook mijn grootmoeder heette (de lijst met labels, rechts in de blog, telt al elf posts 'Hofman'.) Zo herinner ik me ook het bezoek aan Marie De Broeder, weduwe van Joseph Hofman, en dochter Stephanie die bij haar moeder inwoonde. Vooral die Stephanie, mama’s nicht, herinner ik me goed, ook omdat ze later nog bij ons thuis in Bredene geweest is, ik herinner me haar muf ruikende parfum die ik in oneerbiedige momenten koppel aan haar statuut van oude juffrouw, en dus haast ik me eraan toe te voegen dat ik me haar ook herinner als optimistisch en met veel zin voor humor. [Ook Freddy Hofman herinnert zich Stephanie: 'Ze werkte bij Apotheek-groothandel De Pannemaeker in de Burgstraat. Later, na het overlijden van haar moeder is ze verhuisd naar een appartement in de Groene Vallei in Gent, vlak bij de gevangenis aan de Nieuwe Wandeling, waar ze tot haar overlijden is blijven wonen.']
Tante Marie en Stephanie woonden in een van de Gentse oorlogsbarakken — ik dacht eerst aan de Afrikalaan, maar Freddy Hofman wijst me terecht: 'D
ie woning stond in de Patijntjesstraat, in het stuk waar de straat zich afsplitst van de Gordunakaai als je van Sneppebrug komt.' Hij voegt er nog aan toe: ‘Ik weet ook nog dat ze niet over elektriciteit beschikten, de verlichting gebeurde met gas. Er liep een stadsgasleiding naar een verlichtingslamp in 't midden boven de tafel en je moest met een wieltje aan de "lamp" het gas opendraaien en met een lucifer de gloeikous (manson in 't Gents) aansteken.'
Het waren bouwsels die na WO I de woningnood moesten verhelpen en die veel langer bestaan hebben dan bedoeld, zo ook nog rond 1960, wanneer wij daar tante Marie gingen opzoeken. 
Ik lees hier dat de laatste barakken in 1971 verdwenen zijn, wat me met een geheugenprobleempje opzadelt. Veel veel later dan 1971 hielp ik in Gent Nadine Crappé verhuizen naar een appartement in een hoog flatgebouw. Tijdens die verhuizing passeerde ik een restant van de wijk met barakken waar ik eerder als kind geweest was, zo is 't althans in mijn herinnering. Betreft het een herinneringsvervalsing, iets waarvan ik wel meer last heb? Of zijn er inderdaad ergens barakken blijven staan, nadat de laatste bewoners er in 1971 uit vertrokken waren?
Flor Vandekerckhove

Op de foto: Barakken in de Patijntjesstraat Gent, zo luidt althans het onderschrift bij deze foto, maar op de foto staan volgens Piet Baertsoen de barakken in de Ruststraat met achteraan de spoorwegbrug over de De Pintelaan. — 'Barakken' heeft een ongunstige klank, het woord komt uit het Catalaanse 'barraca', kleine militaire constructies. Hoe dan ook, er werden na de eerste wereldoorlog aan de Gentse stadsrand een duizendtal houten barakken gebouwd, ze waren zeer gewild omwille van de lage huur. De bewoners konden er hokken aan toevoegen, rommelig, maar gerieflijk. Meestal was er zelfs een lapje tuin beschikbaar. Ze waren bedoeld om gedurende korte tijd de toen erge woningnood te verhelpen. Het draaide anders uit, de laatste verdwenen pas een halve eeuw na de Grote Oorlog, in 1969 en 1971. Meer over de oorlogsbarakken staat hier.

dinsdag 19 november 2024

Karel C. Korfker: ’Vluchten! Er zat niet anders op.’

Links: Leen Vandamme en Bob Spaenhoven ten huize van Karel C. Korfker en Ineke Planken in Zeeuws-Vlaanderen. Rechts: recent werk van Karel Korfker, gewassen penseel-tekening, 10 x 15 cm.


DAAGS NADAT hij op 28 januari 2023 overleden was, plaatste ik in De Laatste een In memoriam Bob Spaenhoven. Daar keken toen 500 mensen naar, aantal dat daarna bevroor, tot wanneer Karel C. Korfker (°1947) er enkele dagen geleden zijn oog op liet vallen. Er volgde correspondentie. In een eerste mail schreef hij: ‘Ineke Planken en ik waren verliefd, zij was 19, ik 20, en er stelde zich een probleem. Haar ouders waren katholiek en ik was van gereformeerde huize, volgens de ouders kon zo’n samenzijn niet. Er zat voor ons niet anders op dan… vluchten.’ Voor mijn ogen ontvouwde zich het Nederland van de sixties, dat eerst door Jaap Fischer en later door Boudewijn de Groot, Rikkert Zuiderveld, Lennaert Nijgh en Armand zo goed bezongen werd. Korfker weer: ‘In de winter van 1966-67 kwamen we op de vlucht in Brussel terecht, we sliepen bij studenten op de vloer. Daar leerden we Leen Vandamme en Bob Spaenhoven kennen, zij namen ons op sleeptouw, op zoek naar werk en een slaapplaats. Ook doordat Ineke minderjarig was en haar moeder Interpol had ingeschakeld, leidden we in Brussel een clandestien bestaan. Leentje en Bob hebben ons heel die tijd bijgestaan. En ook later, wanneer beide ouderparen zich bij de situatie neergelegd hadden, was er nog altijd de hulp van Leen die Ineke haar trouwjurk gaf.'
Er is na die heftige tijd nog contact geweest met Leen en Bob, daarvan getuigt de foto uit de jaren zeventig, waarop we de Brusselaars in het hoevetje van Karel en Ineke zien, in Eede, Zeeuws-Vlaanderen. Korfker vertelt in verschillende vervolgmails nog wel een en ander over Bob die duidelijk grote indruk op hem gemaakt heeft. Afsluiten doet hij met: ‘Ik weet niet hoe het met Spaenhoven en Vandamme later vergaan is, wel heb ik de docu Ne me quitte pas gezien, waarin Bob een van de antihelden is.’
Wat ik Korfker kan zeggen is dat beiden antikapitalist gebleven zijn, weze het los van elkaar en elk op eigen wijze. Leen Vandamme heb ik in de 
RAL/SAP  leren kennen als een indrukwekkende syndicaliste; Bob Spaenhoven deed het meer à la bohème, zo beschrijft ook Pascal Verbeken het in De Morgen, krantenartikel (°) waaruit ik nu citeer onder het motto copyright is overroepen. Zegt Spaenhoven: ‘Ik was altijd een overtuigde linkse jongen. Noem een ‘aksie’ en ik was erbij, zoals de redding van De Morgen, waar ik veel energie in stak. Als militant van de trotskistische Revolutionaire Arbeidersliga betaalde ik maandelijks braaf mijn 14.000 frank contributie aan de partij, een bedrag dat gebaseerd was op mijn loon. Nooit spijt van gehad. Ik was toen vakbondssecretaris en verdiende goed. Dat geld kon ik missen. Hugo Claus kwam bij mij over de vloer, ik was de verantwoordelijke uitgever van zijn pamflet over Vlaanderen, adres: Molenstraat 3 in Sint-Joost-ten-Node. Een plezante tijd. Soms jeukt het nog om de revolutie alsnog in gang te steken.’
Later verwerft Bob een goedkoop huis in de Ardennen, ver weg van het dure Brussel. ’t Is daar dat Pascal Verbeken hem spreekt: ‘Aan de muur hangt een naambord van het Lemmensplein in Anderlecht, al tientallen jaren een van de meest beruchte drugspleinen in het Brussels Gewest. Het blijkt een souvenir uit een vroeger leven, toen Bob nog aan de slag was als straathoekwerker. Op zijn cv staat een hele lijst jobs in België en Kongo: barman, jeugdhuisverantwoordelijke, onderhoudsman van oliepersen, vrachtwagenchauffeur, leraar…’ 

En? Waarom breng ik dat alles hier samen? Wel, in de weekendkrant heeft Tom Nagels het over BDW politiek beest, van Paul Jambers. (°°) Uit Nagels’ terechte kritiek op die reportage citeer ik een passage: ‘Uiteindelijk is de fundamentele vraag die elke journalist, schrijver, historicus, podcaster, documentairemaker of andere verteller die op zoek is naar een waarheid, zichzelf moet stellen: wat wil ik blootleggen dat een ander nog niet heeft getoond?’ Is het onderwerp van De Laatste Vuurtorenwachter niet ‘de verdwijnende wereld van een babyboomer / soixantehuitard’? De mooie ontmoeting van Karel & Ineke met de twee linkse Brusselaars maakt daar ongetwijfeld deel van uit, ’t is aan de hand van zo’n kleine dingen dat ik graag onze verdwijnende wereld beschrijf. Of in de woorden van Jambers: Wie zijn ze, wat doen ze, wat drijft hen’, maar dan vooral in de verleden tijd.
Flor Vandekerckhove

(°) Pascal Verbeken in DM, 17 augustus 2019. Reportage. De laatste zomer van België: Het volledige krantenstuk is hier vrij in te kijken. Ook in Humo staat hier een lang interview met Bob Spaenhoven.
(°°) Tom Nagels. Op de kop. Het jaaroverzicht valt vroeg dit jaar. in DS, 16 november 2024.
Karel Cornelis Korfner. ° Amsterdam, 20.02.1947. Beeldend kunstenaar. Opleiding Vrije Academie Den Haag, Nederland. In De Volkskrant vind ik van hem ook een reisverhaal.
Ineke Planken. ° Den Haag 04.02.1948 - † Terneuzen 22.03.2024. Zangeres en muzikante in meerdere orkesten, eerst bij Zwandekulas jaren tachtig, daarna in dansorkesten.
Op de foto: Bob Spaenhoven in zijn woning, Rue de Montigny in Le Mesnil (2019). (Foto Tim Dirven)

maandag 18 november 2024

Geluk

HOE KAN IK mijn geluk bezingen? Het was vroeg en ’t was nog donker. Niemand liep op straat. Achter ’t licht van mijn fietslamp reed ik naar ‘t station. Daar nam ik de tram, daarna de trein, dan een bus en op ’t einde sloeg ik rechtsaf en daarna vier keer links. Ik had me gehaast en nu was ik er. Te vroeg, deur op slot, wind die met de regen speelt. Wachtend op de dingen die zouden komen, stak ik de weg over en liep de laan af die naar een park leidde. Het regende prikjes op het vijverwater en aan de overkant zag ik een man zijn kilometers lopen. Op een bank luisterde ik naar het ruisen van de populieren. Toen het daarvoor tijd werd, ging de deur open en keerde ik op mijn schreden terug. Binnen veel volk, veel bekenden. Ik schudde handen, gaf kusjes en ging weer weg. Vier keer rechts, een keer links, bus, trein, tram, fiets. Thuis vroeg ik me af of ik ook iets over de koekoek moest zeggen. Die had ik gehoord toen ik aan de vijver zat, koekoek, koekoek. (Flor Vandekerckhove)

De e-boeken (pdf of EPUB naar keuze) van De Lachende Visch zijn gratis. 

Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

zondag 17 november 2024

Jean Jaurès: 'éénig was zijn rhetorische degen-zwaai'

Links, standbeeld van Jean Jaurès in Castres, Frankrijk.
Rechts, de verzamelde
De socialisten: personen en stelsels, van H.P.G. Quack.


TELKENS ik in Vabre het vakantiehuisje opzoek, bezoek ik ook Castres, nabijgelegen stadje. Eindigen doet dat stadsbezoek altijd op de Place Jean-Jaurès, waar ik me aan een dame blanche te buiten ga. Dat zal daar nog wel eens gebeuren, maar toch niet veel meer: we worden oud, dat huisje en ik, het onderhoud wordt lastig, die last weegt door, het afscheid nadert, iets wat ik in Een berg sentiment al verteld heb.
Maar goed: Castres. ’t Is geen toeval dat de socialist Jean Jaurès (1859-1914) daar een plein heeft, die mens is daar geboren. Daar staat ook zijn standbeeld en in die stad heeft hij ook zijn museum. Ik heb dat nooit bezocht, ik neem me voor om het in extremis nog te doen. Dat Jaurès indrukwekkend is, vinden ook vandaag nog velen, zo ook Jacques Brel die hem mooi bezingt in zijn lied Jaurès, met een aanklacht als stokrijm: Pourquoi ont-ils tué Jaurès? De pacifist werd inderdaad aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vermoord door iemand die vond dat de nakende oorlog een goede zaak zou zijn.
Omdat zo’n blogpost kort moet blijven en omdat hypertekst me toelaat dat ook te doen, wijs ik naar Wikipedia voor meer info over Jean Jaurès en voor wie nóg meer wil weten naar het interessante Waarom hebben ze Jean Jaurès vermoord. Waardoor ik hier plaats overhoud om iets te zeggen over het indrukwekkende De socialisten: Personen en stelsels van Hendrick Peter Godfried Quack (1834-1917). Die zeven (!) boeken staan al enkele decennia in mijn kast, ooit tweedehands verworven in De Slegte, en al even lang neem ik me voor daar iets mee te doen. ’t Komt er maar niet van. 
Quack heeft het daarin ook over Jaurès. Voor de feiten ben je elders wel beter af, in de eerste plaats omdat Quacks boekwerk al van 1897 dateert en dat er ook wat Jaurès betreft dan nog veel moet gebeuren, in de tweede plaats omdat je zo’n boeken, met dat oud-Nederlands en al, meer omwille van de ‘poëzie' leest, vind ik:
De welsprekendheid van Jean Jaurès is van vrij hooge orde. Vroeger professor der filosofie had hij de logische methode der wetenschap zich goed eigen gemaakt. (…) Hij bleek een altijd slagvaardig “debater” te zijn. Zóó zijn er echter meer onder de Franse volks-vertegenwoordigers. Maar bepaald éénig was de rhetorische degen-zwaai van zijn meestal aanvallende verwering, het pathos zijner sonore voordracht, de soms verpletterende wending van zijn hooghartige verontwaardiging, het opstuiven van zijn weldoordachte en schoon geformuleerde bedreigingen. Hij passioneerde dadelijk het debat als hij eraan deelnam: zijn lange, klinkende, eenigszins emfatisch daverende volzin, zijn flikkerende metafoor, zijn sterke stem, beheersten het gewoel en de dwarreling van het parlement. Hij had in dit opzicht een vóórsprong boven al de leden zijner partij (…) Hij bewaarde steeds in het debat een hoogen toon, zoo afgetekend tegen het baloorige en ruige geluid van velen zijner bent, die zich in de Kamer slechts kenmerken door het opzetten van een keel. (…) Hij hief in de Kamer het hoofd hoog op, en werd dan ook als leider der socialisten door alle partijen geëerbiedigd en gewaardeerd. (°)

(°) Hendrick Peter Godfried Quack, op p. 388 en 389 in deel VI van De socialisten: Personen en stelsels.

Als toetje, een prozagedicht (Uit Poèmes en Prose van Jean Jaurès. 57 pp. 2020.) De vertaling is van Google. Alle suggesties om die vertaling te verbeteren zijn welkom. 
Als een droom – Heel vaak genieten we, in contemplatie en mijmering, van het universum zonder het naar zijn verklaringen te vragen; we streven met absolute onnadenkendheid naar het bedwelmende leven van de aarde, en de sterrenhemel en grandioze nacht zal voor onze rijzende ziel binnenkort niet langer een nacht in de keten van nachten zijn. Er staat geen datum op; het wekt geen herinnering; het is aan geen enkele gedachte gehecht; je zou zeggen dat het, zelfs boven de rede, de manifestatie van het eeuwige is. We vragen ons niet langer af of het een realiteit of een droom is, omdat het een realiteit is die zo vreemd is aan onze individuele actie en aan ons gemene bestaan ​​dat het voor ons op een droom lijkt; en het is een droom die zo vol heerlijke emoties is dat hij het equivalent is van de werkelijkheid. (Comme un rêve Bien souvent, dans la contemplation et la rêverie, nous jouissons de l’univers sans lui demander ses comptes ; nous aspirons la vie enivrante de la terre avec une irréflexion absolue, et la nuit étoilée et grandiose n’est plus bientôt, pour notre âme qui s’élève, une nuit dans la chaîne des nuits. Elle ne porte aucune date ; elle n’éveille aucun souvenir ; elle ne se rattache à aucune pensée ; on dirait qu’elle est, au-dessus même de la raison, la manifestation de l’éternel. Nous ne nous demandons plus si elle est une réalité ou un rêve, car c’est une réalité si étrangère à notre action individuelle et à notre existence mesquine qu’elle est, pour nous, comme un rêve ; et c’est un songe si plein d’émotion délicieuse qu’il est l’équivalent de la réalité.) 

zaterdag 16 november 2024

Vijf geïnspireerd door meeuwen



IK SCHRIJF al eens iets wat op vermeende liefde van kustbewoners voor de meeuwen wijst. Vermeend, want ’t is niet altijd een pretje om met die kerels samen te leven. Ze pikken je vuilniszak open en komen letterlijk de kaas van tussen je boterham halen. 't Zou ook niet voor het eerst zijn dat zo’n meeuw me onderschijt. (Flor Vandekerckhove

1. Een fictief handpalmverhaal, proeve van surrealisme-light. Wij de meeuwenfluisteraars

 

2. Een gedicht van maar één lijn lang: Oneliner van de meeuwen
[202] 

3. Een driezinnenverhaal in de vorm van een strip⇲. Uil en meeuw
[125] 

4. De vertaling van een Amerikaans prozagedichtDode zeemeeuw
[132] 

5. Een verhaal op een tekening van Mireille Vanblaere. Je hoort de meeuwen schreeuwen terwijl ik het declameer. Waar de meeuwen schreeuwen 
[104]

vrijdag 15 november 2024

Sint-Clothilde, voor het bekeren van echtgenoten (Op wandel in Frankrijk)

Links, de kapel van Sint-Clothilde in volle glorietijd. Tal van ex-voto’s en krukken sieren de gevel. Het vrouwtje in de ingang lijkt verdraaid goed op het besje dat me op 13 november de weg wees (een kleinkind?) Rechts, de kapel vandaag.


SINDS TANIA met een camper rijdt, vind je haar overal, of toch overal in Frankrijk. Zo zag ik haar dit jaar wandelen in Frans Baskenland, daarna in de Languedoc en nu weer in Normandië, waar ze een stuk van de GR21 afstapt, in dit geval van Étretat naar Rolleville, waar ik haar nu opwacht.
Rolleville zou in West-Vlaanderen ongetwijfeld Rollegem heten, bedenk ik, terwijl ik door het dorp loop, speurend naar iets om in de blog te draaien. Dat valt ferm tegen: geen held heeft er een standbeeld, geen plaket wijst op beroemdheid, nergens heeft een impressionist zijn ezel neergezet, geen president brengt er zijn laatste dagen door, niemand heeft er een kasteelmoord begaan… In het dal ligt een spoorlijn maar die is ietwat verroest, er is een treinstation maar dat is op slot, net als de kerk op de heuvel trouwens. Ik doorkruis nogmaals het dorp, in mijn hand tors ik fotoapparaat & statief, wat hier en daar wel aandacht trekt, soms achterdocht, 
de kerkklok luidt, een tuinman haast zich naar binnen, een postbode naar buiten, een luik gaat dicht, een mond valt open, een hond blaft, ik blaf terug. Echt Rollegem in Frankrijk.
Een oud besje staat in ’t deurgat, ik knik haar vriendelijk toe en zeg B’jour. Ze richt haar wijsvinger, waarvan mij de extreem lange nagel opvalt, naar een weggetje dat de heuvel afdaalt. Omdat ik niet onbeleefd wil zijn, volg ik haar suggestie en verdwijn bergafwaarts in het gebladerte. Onderweg stoot ik op een bakstenen gebouwtje dat zijn beste tijd wel heeft gehad. Boven het deurgat staat een beeld tegen de muur, een hek sluit het deurgat af, achter het hek staat water.
Dat water is nu wel een vuile boel, maar tot in de jaren vijftig kwamen bedevaarders erin baden, terwijl anderen een slok namen: goed tegen verlammingen, rachitis en misvormde ledematen. Op een plakkaat staat dat de afgebeelde vrouw Sint-Clothilde is, echtgenote van Clovis en patroonheilige van de vrouwen, lammen en notarissen. Zij wordt ook aangeroepen tegen koorts, kinderziekten, de plotse dood en voor de bekering van echtgenoten.
Ik neem een foto om te bewijzen dat ik daar daadwerkelijk geweest ben, noteer de tekst van het plakkaat en keer terug naar de auto. Terwijl ik die tekst daar zo goed mogelijk vertaal, mijmer ik een beetje over heidense plekken waar waterbronnen vereerd worden, gerecupereerd door katholieken die er een van hen op plaatsen. Dat is zo in Rolleville en dat is bij ons niet anders, zoals ik eerder al zei — ge moet dat maar eens aanklikken — in Waar is de bron van het Visserskapelletje?
Flor Vandekerckhove


Ik vertaal de tekst van het plakkaat naast de kapel van Rolleville. — Men neemt aan dat deze plaats van aanbidding zeer oud is; de Galliërs vereerden de elementen van de natuur en bronnen. Clothilde, fervent christen, trouwde rond 493 met Clovis, koning van de Franken en wist hem te bekeren. 
Gallië wordt christelijk. De cultus van Sint-Clothilde, aan wie genezende krachten worden toegeschreven, ontwikkelt zich. Het houten beeld, afgesleten door de tijd, heeft zijn koninklijke kroon verloren, evenals de oorspronkelijke kerk, symbool van het christendom dat in de hand werd geplaatst. De kapel is gebouwd in de 19e eeuw en heeft vier badkuipen waarin tuberculosepatiënten baadden. De pelgrims dronken water uit de bron. Talrijke ex-voto's sierden de gevel. 

dinsdag 12 november 2024

Mannen weten waarom


EERST had ik het in ’t radionieuws gehoord en daarna las ik het in de weekendkrant: de held van de Limburgse mijnwerkers ging er met hun geld vandoor, 2,4 miljoen euro. Dat besteedde hij onder meer aan escortdames van de Scarlet Club. Op een van hen werd hij verliefd, hij nam haar mee uit eten, trok ermee op citytrip en gaf haar een auto cadeau. Mannen!
Mij doet het weer denken aan Mimi van Kasteeltje ’t Waailand, bordeel in West-Vlaanderen. Ik probeer de plek te googelen, maar vang bot, misschien bestaat het etablissement niet meer. Vorige eeuw was dat wel anders, ik herinner me de advertenties op de frontpagina van Tips, een makker van me was er klant, laat ons hem Luc noemen.
Luc is een rasverkoper, hij verdient zakken vol geld. Dat geld heeft hij ook nodig, wegens zijn liederlijke lifestyle. Soms maakt hij het wel erg bont en zo komt het dat hij op een en dezelfde dag twee keer hetzelfde stuk grond verkoopt en al het geld binnen de kortste keren vergooit, wat hem uiteindelijk voor de rechter brengt en daarna in de gevangenis. Wanneer hij weer vrijkomt heeft Luc echt geen nagel meer om aan zijn gat te scharten, hij woont in een onverwarmde kelderkamer en verplaatst zich te voet omdat hij ’t geld voor de bus niet kan missen. Dagelijks loopt hij alzo kilometers ver naar zijn therapeut. In ’t passeren geef ik hem een boterham met choco. Op een dag stopt een Mercedes-Benz Cabriolet naast Luc. Klasbak, open dak, leren zetels, luide stereomuziek. Achter ’t stuur herkent hij Mimi, hoerenmadam van Kasteeltje ’t Waailand. Ze vraagt of hij een lift behoeft. Zegt Luc: ‘Amaai Mimi, ferme auto heb je daar.’ Ze antwoordt lachend: ‘Ja, die heb jij betaald.’

Honderd titelloze eenparagraafverhalen is een e-boek van Flor Vandekerckhove en wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.

De e-boeken van De Lachende Visch zijn gratis voor wie erom vraagt. Het boek wordt u per e-mail toegestuurd door De Weggeefwinkel. Vraag erom via liefkemores@telenet.be

zondag 10 november 2024

Over Myriam (†) en Nick Cave

Links, het graf van Myriam Vandekerckhove op het oude kerkhof van Bredene Dorp (het graf bestaat niet meer). Rechts: krantenbericht dat de dood meldt van Arthur, zoon van Nick Cave.

VANDAAG, 10 november, is het 67 jaar geleden dat mijn zusje, Myriam, geboren werd. Ze leefde kort, werd niet eens vier maand. Daardoor komt het wellicht dat haar verjaardag me minder aan haar leven herinnert, dan wel aan haar dood. Ik heb vroeger al over de quasi mystieke ervaring verteld die ik toen heb meegemaakt, ik was acht.
Mijn makker Gilbert Huysmans en ik zaten op straat tegen een muurtje naar onze zwarte knieën te kijken. Opeens voelde ik, met een intensiteit die me in paniek bracht, dat ik er dringend vandoor moest, ik voorvoelde echt dat er iets ernstigs gebeurd was. Ik liet de verbouwereerde Gilbert achter en liep als de weerlicht naar huis. Daar stond de pastoor. Hij had mijn ouders de nare mare gebracht, mijn zusje was overleden.  
Nooit heb ik nadien nog zo'n bevestigd voorgevoel ervaren, maar die ene keer leert me wel iets: tussen mensen bestaan intense, spirituele banden die tot religie uitnodigen. Daar moest ik weer aan denken toen ik Nick Cave zag in 'We create ways of dealing with suffering’, interview over de manier waarop hij met de dood van zijn zoon Arthur omgaat. In de verwerking van dat verlies is zijn Red Hand Files belangrijk, vertelt hij. Cave ontvangt via die site honderden brieven, ook van mensen die hun leed met hem delen, hij beantwoordt die brieven ook, gedeelde smart is inderdaad halve smart. Ook deze correspondentie tussen het idool en zijn fans wijst naar die intense, spirituele mensenband die ik op die tragische dag in mijn kindertijd ervaren heb, iets wat, zoals gezegd, tot religie uitnodigt.
Nick Cave gaat op die uitnodiging in, hij wordt weer kerkganger. Waarmee hij het woord van Goethe weerlegt: ‘Wer Wissenschaft und Kunst besitzt, hat auch Religion; wer jene beiden nicht besitzt, der habe Religion.’ (‘Wie wetenschap en kunst bezit, heeft ook religie; wie deze beide niet bezit, moet zich maar religie aanschaffen.’) 
Voor wat het waard is: ik sta in deze achter Goethe. De gang naar de zondagsmis van Nick Cave ergert me, zijn aanwezigheid op de begrafenis van de Britse queen ergert me nog meer. Waar is de brutale kunstenaar gebleven — ‘As a young musician, I felt it was my sacred duty to offend (…)’ Het ergert me des te meer omdat ik ervaren heb dat noch religie noch de tralala van het koningshuis hem soelaas zal brengen. Ook mijn moeder voelde zich erg betrokken bij evenementen van het koningshuis, ze ging trouw en enthousiast ter kerke en was druk in de weer met paternosters en wijwater, wat geenszins kon beletten dat de dood van haar dochtertje een doffe zwaarte over ons gezin gelegd heeft, zwaarte die nooit meer weggenomen werd. Voor de rest is ’t uiteraard niet aan mij om Nick Cave — of wie dan ook — een weg te wijzen, maar dat is die van mij:
‘Daarin bestaat nu de verzwegen vreugde van Sisyphus. Zijn noodlot hoort hem toe. Zijn rots is zijn zaak. (…) Dit universum, dat voortaan geen meester meer heeft, lijkt hem noch onvruchtbaar noch waardeloos. Ieder korreltje van deze steen, ieder splintertje erts van deze nachtdonkere berg, betekent, alleen voor hem, een ganse wereld. De strijd op zichzelf tegen de top is voldoende om het hart van een mens te vullen. We moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen.’ (°)

Myriam leefde van 10 november 1956 tot 5 maart 1957. Ik ben geen religieuze mens, mij ga je niet in kerkdiensten aantreffen en zelf zal ik verdwijnen zonder dat je ’t weet, maar ik herdenk mijn zusje wel. In 2012 deed ik dat in Myriam, in 2020 in een langer kwatrijnengedicht, Voor immer en altijd, daar bestaat ook een gesproken opname van, en dit jaar publiceerde ik op 5 maart, haar sterfdag, al een in memoriam. [gearceerde woorden kun je aanklikken, het systeem leidt je naar het stuk in kwestie.]
(°) Albert Camus. De mythe van Sisyphus. Een essay over het absurde. 206 pp. Uitgeverij IJzer. Nieuwe vertaling van Hannie Vermeer-Pardoen. 2019. “Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de mens die vraagt, en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.” Hoe moet ik leven, als ik mij nergens op kan beroepen? Dat is de vraag die Albert Camus (1913-1960) ons voorlegt in De mythe van Sisyphus. Een vraag die ook nu nog even indringend is als in 1942 toen Camus dat boek publiceerde.

zaterdag 9 november 2024

De ontdekking van de wereld eindigde die dag in Brugge


Norbert en ik hadden ’t fietsen al goed onder de knie, hij op zo’n klein kinderfietsje en ik op een iets groter, oud, hier door toeristen achtergelaten kraam. Op den duur waren we ’t beu om daarmee alleen maar rond de kerk te fietsen, ’t werd tijd, vonden we, om de wereld te verkennen. We waren tien, hoogstens elf. Omdat zij het ons toch maar zouden verbieden, zeiden we niets aan onze ouders, er was wel meer wat we niet zeiden. 
Het verkennen van de wereld startte kort na de middag. In Bredene lieten we de Duinenstraat achter ons, we fietsten via de Sluizenstraat naar de Blauwe Sluis waar het de Brugse Baan op ging, over Klemskerke en voorbij Vlissegem. 
langs Vijfwege waar de naam veranderde in Oostendse Steenweg. We passeerden Houthave, Meetkerke, tot we een bordje Brugge-Sint-Pieters zagen. Daardoor aangemoedigd hielden we niet op met trappen voor we de Grote Markt in Brugge bereikten en onze fietsjes vlak naast het standbeeld van Breydel & De Coninck konden parkeren, om daar eens goed rond te kijken. 
Daar stootten we onverwachts op onderwijzer Bernard Warlop die nauwelijks kon geloven dat we op die kleine fietsjes zover geraakt waren. Aan alles haakte in die tijd een straf, waardoor we het als bedreigend ervoeren dat Warlop ons daar gezien had, en dus haastten we ons meteen weer naar huis, waar we net op tijd voor het avondeten aankwamen. We hadden twee keer vijfentwintig kilometer achter de kuiten. We zwegen wijselijk over onze ontdekkingstocht en dat deed gelukkig ook Bernard Warlop.
Flor Vandekerckhove