‘Eigendom van schuiten hebben de visschers niet. Deze hoorden toe aan reeders, die tevens veelal touwslagers zijn en het benoodigde koord leveren voor de netten, die de visscher in de lange en voor hem dikwijls droevige winteravonden, breit.’‘Rijk is de visscher niet; zijn bestaan is integendeel schraal, vooral als er tegenslag in de visscherij komt, als de storm zijn netten vernielt, als de orkaan soms den broodwinnaar van het huisgezin wegrukt en de weduwen en kinderen in de oude kerk de zielmis voor de verdronkene moeten bijwonen… De zee, die vleiende schoone, vandaag, eischt morgen dikwijls helaas, zoo’n kostbare offers!’‘Het is ook nog niet lang geleden dat eenige dames van Blankenberghe een beroep deden aan de badgasten, welke gewoon waren aan dat prachtige en herbergzame strand, de schoone maanden door te brengen; zij riepen de hulp in voor die visschers welke zij drie maanden per jaar zo eerlijk zagen zwoegen en die toen in de langen en harden winter door de armoe en de ziekte werden vervolgd.’‘De winter spreidt sneeuw op de daken, op den grond, om de weinige planten die in het voorjaar weer op de duinen moeten ontschieten; maar het verzorgen van den arme laat God aan de rijke over; het is hij die de naakte lidmaten van vrouwen, kinderen en grijsaards, door verwarmende kleeding, dekken moet.’‘Niet altijd klimt de nood zoo hoog; de visscher van Blankenberghe is een trouwe en ieverige werker; hij worstelt stout en onvermoeid met de dikwijls booze zee en ontrukt haar, soms bij levensgevaar, zijn brood. Rijk zal hij niet worden, maar hij komt stilweg en eerlijk door het leven.’
[Deze post dateert van 2017. In 2024 redigeer ik het stuk opnieuw, ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over de Vlaamse visserij buigen.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten