zondag 2 april 2017

Een balans van de John Reed Clubs

— Foto Ben Shahn. 1935. Leden van de John Reed Club nemen in New York City deel aan de 1 mei optocht van de CPUSA. —

 In 1929 doet de Amerikaanse communist Michael Gold een oproep: Go Left, Young Writers! Het uitroepteken markeert het begin van een nieuwe organisatie, de John Reed Clubs. Daarin komen schrijvers, intellectuelen en beeldend kunstenaars samen om er te werken rond thema’s als proletarische literatuur en revolutionaire kunst.
In 1929 wordt in New York al een eerste Club opgericht en in 1932 zijn er dertien, verspreid over de Verenigde Staten. Het aantal leden bedraagt dan 735. In 1934 zijn er dertig clubs, met in totaal 1.200 leden.
Mij lijkt dat een indrukwekkend aantal te zijn, maar de Amerikaanse Communistische Partij (CPUSA) is toch niet tevreden. De afdelingen blijken moeilijk te stroomlijnen, en veelal zijn de leden niet eens arbeiders, maar teachers, lawyers, dentists and other types of professional.
Schrijvende tandartsen of niet, in 1935 kent de beweging haar hoogtepunt. De bloemlezing Proletarian Literature in the United States krijgt drie herdrukken. Maar de kritiek uit de partij blijft overeind. De clubleden steken te veel energie in kleine tijdschriftjes waarvan het nut voor de communisten twijfelachtig is, ‘Bohemian individualism and irresponsibility’ zouden er de boventoon voeren. Een van die tijdschriftjes is nota bene Partisan Review (PR), dat in de New Yorkse Club ontstaat.
De John Reed Clubs worden in 1935 opgeheven, en daarmee ook de georganiseerde ambitie van de CPUSA om haar eigen proletarische schrijvers te vormen. Nu worden de auteurs verenigd in een League of American Writers, een unitaire structuur, die andere doeleinden nastreeft.
Ook omdat de Comintern in die tijd van politieke lijn verandert, ligt de nadruk in de liga al vlug op de samenwerking met burgerlijke schrijvers, een koerswending die bij de redacteurs van PR in slechte aarde valt.
In 1936 houden ze dan ook mee op. Maar in 1937 verschijnt PR opnieuw, en deze keer als antistalinistisch tijdschrift. Een van de stichters van het opnieuw gelanceerde blad is Phillip Rahv. Die komt zelf voort uit de John Reed Clubs en in 1938 maakt hij in Proletarian Literature: A Political Autopsy zijn eigen balans van de beweging.
Die balans, zegt Rahv, is niet los te zien van de band tussen de proletarische literatuurbeweging en de CPUSA. De betrokken schrijvers dachten wel dat ze zich met de arbeidersklasse verbonden, maar dat noemt Rahv een mystificatie. ‘In werkelijkheid overhandigde zo’n schrijver zijn onafhankelijkheid aan de CP, die (…) de concepten van partij en klasse had samengesmolten.’
Ravh gaat er nader in: ‘Waar de literatuur van een klasse een enorme diversiteit toont in niveaus, groeperingen en interesses, wordt de literatuur van een partij door haar natuur beperkt tot wat nuttig is. Het kan zelfs geen literatuur genoemd worden, omdat het ertoe neigt een vehikel te worden voor het verspreiden van een bepaalde politieke inzichten. Een partij is een te kleine eenheid in het sociale leven om als basis te kunnen dienen voor de vorming van een geestelijke en artistieke bovenbouw.’
Het concept ‘proletarische literatuur’ is op zichzelf al problematisch genoeg, zegt Rahv: ‘Als verdrukte klasse leeft het proletariaat (…) van de restjes van de bourgeoisie. (…). In zo’n omstandigheden kan het wel bepaalde kleinere vormen van cultuur produceren, zoals folklore of taalvariaties, maar het is niet bij machte om op te treden in wetenschap, filosofie, kunst en literatuur (…)’
Nu de partijtactiek veranderd is, zegt Rahv, werpt de partij het begrip over boord: ‘De periode van de proletarische mystificatie van de Amerikaanse literatuur is nu voorgoed voorbij.’
Is deze balans niet al te eenzijdig? Een mens vraagt het zich af. Is Philip Rahv, zoals ook hier blijkt, niet zelf het voorbeeld van iemand die erin slaagt om van de straat, via de John Reed Clubs, in de literatuur terecht te komen? Brengen die clubs in de loop der jaren niet honderden leden samen? Heeft niemand ervan beklijvende proletarische verhalen geproduceerd? Is het niet voor velen een goede leerschool geweest? Heeft deze of gene participerende kunstenaar nergens een indrukwekkend schilderij nagelaten?
Het internet kan me ongetwijfeld naar antwoorden leiden. En alzo brengt het ene woord het andere mee, wat er voor De Laatste Vuurtorenwachter op neer komt dat de ene blogpost alreeds een volgende in zich draagt.

Flor Vandekerckhove

Geen opmerkingen: