Ik verblijf in Parijs in de Rue Mouffetard↗︎. Die eindigt op de Place Contrescarpe waar ook Hemingway nog gelopen heeft. Hij schrijft erover in De sneeuw van de Kilimanjaro:
‘Je zag twee soorten mensen op dat plein: de dronkaards en de sportkerels. De dronkaards trachtten hun armoede te vergeten door te drinken en de sportkerels door hun oefeningen. Zij waren afstammelingen van de Communards en zonder moeite volgden zij een zekere politiek. Zij wisten wie hun vaders hadden doodgeschoten, hun familieleden, hun broers en hun vrienden, toen de Versailles-troepen hun intocht deden en de stad veroverden na de Commune en allen doodschoten, die eelt op hun handen hadden, petten droegen of op andere wijze verrieden dat zij arbeiders waren (…)’
Ik ervaar de geest van Ernest Hemingway, die over het plein hangt. En niet alleen over dat plein, hij hangt ook over mijn vuurtoren. Hemingways geest, constateer ik, licht regelmatig in mijn zwaailicht op. Tijd voor een overzicht.
Het begint al meteen na mijn pensionering als redacteur-uitgever van Het Visserijblad↗︎. Ik wil me bekwamen in het schrijven van extreem korte verhalen en ontdek dat Hemingway het kortste verhaal ooit↗︎ geschreven heeft: ‘Te koop: kinderschoentjes. Nooit gedragen.’ in 2014 buig ik me over de Spanjereizen van de Oostendse boekhandelaar Mathieu Corman↗︎ die daar in 1936 als journalist werkt voor Ce Soir van Louis Aragon. Ook daar stoot ik op Hemingway. Hij roemt het journalistieke werk van Corman:
‘Picasso las het relaas van Guernica in Ce Soir en het was de tekst van Corman, van een man die slechts lager onderwijs genoot, zich een ‘intellectuel indépendant’ noemde, een legendarische boekhandel in het leven riep, prat ging op zijn publicaties en zeker niet zonder genoegen meewerkte aan de legendevorming om zijn persoon.’
Die Corman is echt overal, denkt een mens, wat nog meer geldt voor Hemingway. Die kun je in Spanje bijvoorbeeld ook in ‘t stierenvechten aantreffen, hij schrijft erover in Death in the afternoon↗︎. Max Eastman formuleert een kritiek op dat boek. Op die manier over dat bloedvergieten schrijven, zegt hij, is als ‘het dragen van vals borsthaar’. Met deze spitsvondige vergelijking insinueert Eastman dat Hemingway zich al schrijvend virieler voordoet dan hij is. Aan een daaropvolgende confrontatie tussen die twee is een geestige anekdote verbonden, waarover ik al geschreven heb, je moet hier↗︎ maar eens kijken, de gebeurtenis zegt veel over de façade die Hemingway optrekt. Wie facade zegt, zegt tegelijk dat er iets achter verborgen wordt.
Enkele jaren geleden houd ik me bezig met het fenomeen van het reisverhaal; ik wil zien of het iets is wat ik in mijn schrijfpraktijkje kan incorporeren. In zo'n reisverhaal↗︎ kijkt Auke Hulst achter de façade van de stoere schrijver:
Enkele jaren geleden houd ik me bezig met het fenomeen van het reisverhaal; ik wil zien of het iets is wat ik in mijn schrijfpraktijkje kan incorporeren. In zo'n reisverhaal↗︎ kijkt Auke Hulst achter de façade van de stoere schrijver:
‘De fatale dag liet niet lang op zich wachten. Hemingway stond als altijd vroeg op, en hoewel Mary zijn wapens achter slot en grendel had verstopt, wist hij waar de sleutel lag: op het raamkozijn boven de spoelbak in de keuken. In zijn rode badjas ging hij stilletjes naar beneden, koos een dubbelloops jachtgeweer. Liep toen naar het halletje, een ruimte zo klein als een biechtstoel. Hij liet de kolf op de grond rusten en bukte. De loop kuste zachtjes zijn voorhoofd, precies tussen zijn wenkbrauwen (…) Toen haalde hij de trekker over.’
En nog steeds blijf ik Hemingways geest tegenkomen. Via via krijgen psychiater Irving D. Yalom↗︎ en diens echtgenote Marilyn kennis van een eerder onbekende correspondentie van Ernest Hemingway. Yalom leest de brieven waarin de schrijver zich ‘kwetsbaar en klein’ toont, iets wat in tegenspraak is met schrijvers stoere façade: ‘Zijn brieven onthulden een zachter iemand, een kind vol zelfkritiek, met blinde bewondering voor de echt taaie, dappere volwassenen op de wereld.’ Yalom herleest Hemingway, zoekt diens correspondent op en publiceert samen met Marilyn ‘Hemingway: A psychiatric View’ (1971).
‘Ondanks onze grote waardering voor de existentiële beschouwingen die opdoemen uit Hemingways confrontaties met gevaar en dood, zien we hem niet dezelfde mate van universaliteit en tijdloosheid als bij een Tolstoj, een Conrad of een Camus. Hoe komt dat? Waarom is het wereldbeeld bij Hemingway zo beperkt? We vermoeden dat de beperkte visie van Hemingway verband houdt met persoonlijke psychologische restricties […] Evenmin als er twijfel mogelijk is dat hij een uiterst begaafd schrijver was, kan betwijfeld worden dat hij een uiterst getroebleerd mens was die zichzelf zijn leven lang tot het uiterste dreef en zichzelf op tweeënzestigjarige leeftijd in een paranoïde, depressieve psychose van het leven heeft beroofd.’ (°)
(°) Irvin D. Yalom. Op p. 177 van Dicht bij het einde, terug naar het begin. Memoires van een
psychiater. Uitgeverij Balans 2017. Vertaling Inge Pieters. 358 pp.
psychiater. Uitgeverij Balans 2017. Vertaling Inge Pieters. 358 pp.
‘Prins’
een fabel waarin ik probeer tot
Hemingways ziel door te dringen:
‘altijd een eenzaam persoon in gezelschap’ (Hemingway)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten