vrijdag 15 februari 2019

Hoe ik me de dingen herinner (°)



Toets — De kerstvakantie nadert en we krijgen een toets. Ik lees de vraag. Wat groeit er aan de perenboom? Ik kijk om me heen en zie hoe iedereen de pen in de inktpot dopt en nu met de tong in een mondhoek, in schoonschrift, Peren schrijft. Ze hebben niet begrepen dat het een strikvraag is, want kerst nadert, ’t is winter, de natuur slaapt, aan de bomen hangt geen blad, laat staan een peer. Op mijn beurt steek ik de pen in de inktpot, ik dop hem voorzichtig af en schrijf: Niets. Ik ben de enige die vraag verkeerd beantwoord heeft.

Toeristen — Ik herinner me de Lacans, toeristen die op de Meir een tabakswinkel uitbaatten. We zijn daar nog op bezoek geweest. Dat bezoek was erg verrijkend. Ik werd er geconfronteerd met het stadsleven. De drukte van de Antwerpse Meir, het piepkleine, maar overvolle en drukbezochte winkeltje van Lacan, dat hem als ’t ware de tijd niet gunde om een zin af te maken. Ik leerde Lacan daar in Antwerpen kennen als de zenuwpees die hij bij ons niet was. Toen die Lacans na enige jaren niet meer naar het appartement kwamen, voelden we dat vreemd genoeg een beetje aan als verraad.

Vroeger — Omdat zachte heelmeesters stinkende wonden maakten spaarde meester Bernard Warlop de roede niet. Die wilde hij op Gilberts knoken slaan, maar de jongen had in een reflex zijn hand weggetrokken en Warlop sloeg zijn roede tegen de bank aan gruzelementen. Daar moest ik spontaan om lachen, wat me een straf van honderd lijnen opleverde: Ik ben een neet. Ik ben een neet. Ik ben een neet… Honderd keer na elkaar, opdat ik nooit meer zou vergeten dat ik een neet was. Wist ik wat een neet was? Geenszins, maar ik wist wel dat een netenleven niet van de poes was.

Konijnen — Ooit heb ik om den brode regelmatig een tijdschrift van de horeca volgeschreven. Ik hou er kennissen aan over die ik anders nooit gekend had, zoals de toenmalige ondervoorzitter van die club. Die is intussen met pensioen en dat verdoet hij aan reizen. Zo’n reis heeft hij ook naar Mexico ondernomen waar hij in Coyoacán het huis van Trotski bezoekt en ook diens graf. Daar zegt hij aan zijn vrouw: ‘Dat moeten we aan Flor vertellen’. Dat heeft hij intussen ook gedaan. ‘En,’ zegt hij, ‘weet je wat Trotski’s hobby was?’ Ik wacht zijn antwoord af: ‘Konijnen kweken!’ Hij glundert.

Zoenen — Kussen deed ik voor het eerst met een meisje wier naam ik vergeten ben. We zaten in het autowrak dat op het erf stond. Vooraan zaten twee tongzoenende pubers en wij, kinderen, zaten achterin. Ik dacht er niet aan om met dat meisje te trouwen, daar stond dat kussen helemaal los van (iets wat me later nog wel overkomen is.) Dat zoenen vond ik trouwens much ado about nothing. En al helemaal nadat ik na zo'n goed geïmiteerde kus de ogen opende en mijn moeder door het zijraampje van die auto zag turen. Toen was de pret er helemaal af.


(°) Een drabble is altijd honderd woorden lang, niet 99, niet 101, exact honderd, titel niet inbegrepen. Een drabble is bijgevolg een extreem kort handpalmverhaal dat aan die strenge honderd woorden regel voldoet. (Flor Vandekerckhove)

Geen opmerkingen: