Toets — De kerstvakantie nadert en we krijgen een toets. Ik lees de vraag. Wat groeit er aan de perenboom? Ik kijk
om me heen en zie hoe iedereen de pen in de inktpot dopt en nu met de tong in
een mondhoek, in schoonschrift, Peren
schrijft. Ze hebben niet begrepen dat het een strikvraag is, want kerst nadert,
’t is winter, de natuur slaapt, aan de bomen hangt geen blad, laat staan een
peer. Op mijn beurt steek ik de pen in de inktpot, ik dop hem voorzichtig af en
schrijf: Niets. Ik ben de enige die
vraag verkeerd beantwoord heeft.
Toeristen — Ik herinner me de
Lacans, toeristen die op de Meir een tabakswinkel uitbaatten. We zijn daar nog
op bezoek geweest. Dat bezoek was erg verrijkend. Ik werd er geconfronteerd met
het stadsleven. De drukte van de Antwerpse Meir, het piepkleine, maar overvolle
en drukbezochte winkeltje van Lacan, dat hem als ’t ware de tijd niet gunde om
een zin af te maken. Ik leerde Lacan daar in Antwerpen kennen als de zenuwpees
die hij bij ons niet was. Toen die Lacans na enige jaren niet meer naar het
appartement kwamen, voelden we dat vreemd genoeg een beetje aan als verraad.
Vroeger — Omdat zachte
heelmeesters stinkende wonden maakten spaarde meester Bernard Warlop de roede
niet. Die wilde hij op Gilberts knoken slaan, maar de jongen had in een reflex
zijn hand weggetrokken en Warlop sloeg zijn roede tegen de bank aan gruzelementen.
Daar moest ik spontaan om lachen, wat me een straf van honderd lijnen
opleverde: Ik ben een neet. Ik ben een neet. Ik ben een neet… Honderd
keer na elkaar, opdat ik nooit meer zou vergeten dat ik een neet was. Wist ik wat een neet was? Geenszins, maar ik wist wel dat een
netenleven niet van de poes was.
Konijnen — Ooit heb ik om den brode regelmatig
een tijdschrift van de horeca volgeschreven. Ik hou er kennissen aan over die
ik anders nooit gekend had, zoals de toenmalige ondervoorzitter van die club.
Die is intussen met pensioen en dat verdoet hij aan reizen. Zo’n reis heeft hij
ook naar Mexico ondernomen waar hij in Coyoacán het huis van Trotski bezoekt en
ook diens graf. Daar zegt hij aan zijn vrouw: ‘Dat moeten we aan Flor vertellen’. Dat heeft hij intussen ook
gedaan. ‘En,’ zegt hij, ‘weet je wat Trotski’s hobby was?’ Ik
wacht zijn antwoord af: ‘Konijnen
kweken!’ Hij glundert.
Zoenen — Kussen deed ik voor het
eerst met een meisje wier naam ik vergeten ben. We zaten in het autowrak dat op
het erf stond. Vooraan zaten twee tongzoenende pubers en wij, kinderen, zaten
achterin. Ik dacht er niet aan om met dat meisje te trouwen, daar stond dat
kussen helemaal los van (iets wat me later nog wel overkomen is.) Dat zoenen
vond ik trouwens much ado about nothing.
En al helemaal nadat ik na zo'n goed geïmiteerde kus de ogen opende en mijn
moeder door het zijraampje van die auto zag turen. Toen was de pret er helemaal af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten