vrijdag 29 november 2019

Delphine Lecomptes surrealistisch naturalisme

ALS IK EEN gedicht lees, denk ik er de dichter bij, ik kan daar niets aan doen. Bij mij schrijft Charles Bukowski altijd in een morsige caravan, Bernard Dewulf nipt altijd zuinig aan een koffie, Paul Verlaine aan zijn absint, James Tate zit voor het grote raam van ’t Lijsternest (ik weet ook niet hoe hij daar komt), Eileen Myles doet het op straat, Peter Holvoet-Hanssen is steevast op weg naar een tevreden klant, Hervé Casier verschuilt zich in 't diepste hol van Warvinge, Charles Simic staat in de kelder naast het kuisgerief, Delphine Lecompte dwaalt kletsnat door de regenstraten van Bruges-la-morte …
Van Lecompte ben ik Vrolijke verwoesting aan ‘t lezen. Daar valt zoveel over te zeggen dat ik de weg kwijtraak. Over de kaft bijvoorbeeld, die ons vooraan The Barn toont, indrukwekkend schilderij van Paula Rego: naturalisme van lang na het naturalisme. Op de achterflap staat een foto gemaakt door meester Vanfleteren: portret van een wenende Delphine. Het leven is ellende, zowel voor- als achteraan. En daartussen zit de poëzie van Lecompte, getekend door surrealistisch naturalisme; door mij bedachte term waarbij u zeker de wenkbrauwen mag optrekken. Dat naturalisme wordt me door de twee flapbeelden opgedrongen, waar surrealistisch vandaan komt vertel ik straks.
Op de binnenzijde van die kaft staat een wervende tekst die als volgt eindigt: ‘wie één zin leest, zal zich niet meer kunnen losmaken uit dit fantastische universum.’ Wat spijtig zou zijn, want een mens moet zich bij tijd en wijle wél van Lecompte losmaken, zo niet gaat de opeenstapeling van morbide leeuwentemmers, dorre tapijtenweefsters, profetische glasblazers, norse lamaverzorgers, sluwe touwslagers, analfabetische jongenshoeren, verdorven sponzenverkopers, ijdele taxidermisten, bedeesde zeepzieders en weke anesthesisten al eens op de zenuwen werken. Mijn frank valt vlak voor ik opschrijf dat Delphine de koningin van het adjectief is. Gelukkig doe ik dat niet, maar ik zeg u: Lecompte consumeer je mondjesmaat.
En nu: surrealistisch. De eerste term van mijn surrealistisch naturalisme valt me te binnen terwijl ik Everzwijnvlees en nachtegalen lees. In de paradijselijke omgeving van een kasteel speelt de dichteres badminton met de mystieke chrysantenkweker. Een huilende baby verstoort de sfeer: ‘In de laatste kamer staan een wieg en een vogelkooi / De wieg is gevuld, de vogelkooi is leeg  / Ik knip mijn vingernagels en gooi de nagels in de vogellooi / Het zou mooi zijn mochten mijn nagels nachtegalen worden / Ik neem de baby in mijn armen, zijn hoofd is een verbodsteken.’ Als dat geen surrealistisch tableau is weet ik het ook niet meer. Dat is Leonora Carrington, zozeer zelfs dat het me verwondert dat ik nergens op ’t net een Carringtonschilderij vind waarop het door Delphine beschreven tafereel voorkomt. Het gedicht gaat verder. De baby komt om, de dichter begraaft het kind, uiteraard ‘in de oksel van de vermoorde landmeter’. Waarna ze in slaap valt. En daar geschiedt het wonder van de kunst die alles mogelijk maakt: de geknipte vingernagels van de dichter zijn waarlijk tot leven gekomen, dat moet het dode kind zeker zien: ‘wakker graaf ik de baby op om hem de tien nachtegalen te tonen.’

Delphine Lecompte. Vrolijke verwoesting. Gedichten. 2019. Uitg. De Bezige Bij A'dam. 160 pp.

Geen opmerkingen: