De dag nadat ik daar met Ostend Social Club Avondgenoegen van jetje heb mogen geven, word ik lid van Artslag, een kunstbende die onder haar leden nogal wat dichters telt. Hun schrijf ik een collegiaal briefje. Daarin uit ik mijn onzekerheid over de dunne grens tussen poëtisch proza en poëzie. ’t Is iets wat me als ferm belegen neofiet onledig houdt, ik heb er al drie korte essays aan gewijd, waarvan het recentste, nog maar sinds gisteren, hier staat, de letters zijn nog warm. Tien Artslagdichters doen moeite om te antwoorden. Dat is veel, want in de regel blijven mijn brieven onbeantwoord. (Over het waarom tast ik in het duister, maar ik vermoed dat het komt doordat ik geen jong wijfje ben.)
Jef Vromant: ‘Voor mij,’ zegt hij, ‘doet de vorm weinig ter zake. De poëtische aai, botsing, woord- en letterkeuze … doen dat meer.’ Geestig is zijn opmerking dat poëzie de enige literaire kunstvorm is ‘waarbij auteurs hoofdzakelijk voor collega's dichters schrijven.’ Ik zou zeggen: en dan nog! Want mijn recent verschenen dichtbundel wordt nauwelijks door collega-dichters besteld, het kleinood is nochtans gratis.
Ik kijk naar de website van Etienne Goderis en kom onder de indruk van zijn glassculpturen. Glashelder is trouwens zijn antwoord: ‘Een gedicht is meer dan proza. Het is een compacte tekst die qua vorm en inhoud afwijkt van literatuur in het algemeen. Het bevat ideeën in meerdere lagen, het vouwt zich open als een kelk, bij iedere herlezing een beetje meer. Het laat voldoende fantasie en interpretatie over voor de lezer. De vorm (ritme, vers, het visuele geheel) versterkt de inhoud.’
Vromant en Goderis leer ik nu pas kennen, Katia Van Cauwenberghe daarentegen ken ik al lang. Ze is, net als die mannen, erg veelzijdig: schrijfster, natuurgids, leerkracht, reiziger en muzikante. Je moet zelf maar eens naar haar website kijken. Veel tijd om te dichten kan haar niet resten, maar ze komt wel voor in een mijner gedichten, waar ze de rock ’n roll laagwaterheks genoemd wordt. Over de dunne grens tussen poëzie en poëtisch proza zegt ze resoluut: ‘Alles is charmanter en boeiender zonder grens!’ Voorwaar een sterk internationalistisch antwoord.
Hervé Casier ken ik ook al lang. Ik ontmoet hem voor het eerst in 1991, op de boekenbeurs in Antwerpen, meer bepaald op de stand van een uitgever die zowel van hem als van mij een boek zou uitbrengen. Meer daarover én over het oeuvre van Casier staat in Warvinge, een poëtisch universum. Hervé zegt in zijn antwoord dat poëzie zich van proza onderscheidt door de ‘verdichting’. Een gedicht is iets wat ‘dichtgemaakt’ is: ‘Zo weinig mogelijk woorden en zoveel mogelijk open ruimte in betekenis.’ Vandaar ook dat Casier geen lange gedichten schrijft. Als hij al zo’n langer gedicht apprecieert dan heeft dat altijd ‘enkele verzen of beelden tekst die het romanproza overstijgen.’
Jenny Dejager schrijft me in een kattebelletje dat een uitgebreid antwoord niet mis zou zijn. Dat ze daar nu geen tijd voor heeft, valt licht te begrijpen, want ze publiceert juist Alles begint bij het aanraken, haar negende (!) dichtbundel. Meer erover staat op haar website. Lily May Parker, aan wier tekeningen ik hier een post wijd, beantwoordt mijn vraag op een manier die ze alleen van een Jezuïet geleerd kan hebben: ‘Waar jij jouw bedenkingen over hebt heb ik dus ook altijd!’ Roel Ghysel belooft me te antwoorden zodra hij van de griep af is, maar hij ontwaart wel verwantschap tussen James Tate en mij; dat zegt hij met gezag, want Roel is in een vorig leven mijn uitgever geweest. (Ik zoek een foto van Ghysel op ’t net en al wat ik vind is bovenstaande haarlijn, waarin ik mijn oud-uitgever helemaal niet herken.) Ook Nancy Zwaenepoel antwoordt niet echt, maar ze zegt wel geboeid te zijn door mijn gedicht De Laatste dicht nu waarlijk sneller dan zijn schaduw. Prompt vraag ik haar of ze mijn FB-vriend wil worden. Afronden doe ik met het even korte als krachtdadige antwoord van Staf de Wilde: ‘Stuur eens wat gedichten naar mijn mailadres.’ Wel zeker!
Flor Vandekerckhove