Ze verdient er niets aan, toch niet in die zin dat ze ervan kan leven, een beroep mag je het derhalve niet noemen, en hobby lijkt me dan weer een belediging. Dat is het soort gedachten dat vanuit mijn stoffige hoofd op het blanke blad neerdwarrelt als ik iets over Christine Pire wil schrijven. Maar, denk ik vervolgens, als beroep en hobby niet van toepassing zijn, wat dan wel? Roeping is me te melig en bijverdienste is iets voor onderwijzers die iemands boekhouding bijhouden.
Ik probeer een omweg: ’t is wat Frank Dubbe↗︎ tot punkrocker maakt, Dimer Geedts↗︎ tot pianist, Guido Devos↗︎ tot songwriter, Luc Martinsen↗︎ tot kunstschilder, Didi de Paris↗︎ tot dichter, Paul Couter↗︎ tot gitarist, Jo Clauwaert↗︎ tot beeldend kunstenaar en mezelf tot schrijver. Wie (een van) ons kent, weet wat ik bedoel. Als we daarnaast nog een beroep uitoefenen — wat weinig waarschijnlijk is, wegens geen tijd — is dat als bijkomstigheid. Wel, Christine Pire is ook zo iemand.
Hoe lang kennen we elkaar? In 1995 souffleert ze Duc Duquennoy wanneer hij aan boord van ’s lands laatste IJslandtrawler — de Amandine voer toen nog! — mijn monoloog Naar de kloten opvoert. Ze participeert aan mijn toneelstuk Pretpark KustCenter (1997) en speciaal voor haar schrijf ik Femme fatale, monoloog die ze in 2000 met verve neerzet.
Mocht ik hierboven de indruk wekken dat ze uitsluitend werk van mij opvoert, dan voeg ik er vlug aan toe: Claus, Shakespeare, Shepard, Vinterberg… Ze regisseert ook en ze zingt. Van dat laatste getuigt Simplement par amour↗︎, CD die hier naast me ligt. Momenteel denkt ze eraan iets te creëren wat Ostend Social Club Avondgenoegen↗︎ en zij samen kunnen opvoeren. ’t Is te prematuur om er meer over te zeggen, maar weet dat ze geen zittend gat heeft.
Mij charmeert ze vooral doordat ze mijn poëzie aandachtig en liefdevol leest. Daar word ik zo week van dat ik haar van de weeromstuit omschrijf als behorend tot het zout der aarde. Wat maakt dat we maar een muisklik van de evangelist verwijderd zijn, meer bepaald van diens stichtende woorden: Indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.’ Archaïsche woorden, maar wat mij betreft kloppen ze wel. Mocht ik niet meer schrijven, mocht ik het dichten laten, dan deug ik alleen nog ‘om van de mensen vertreden te worden’. En dat geldt ook, denk ik, voor Couter, Martinsen en al die anderen van onze soort. Dus Christine, we gaan door, gij en ik, er zit niets anders op. Wat me dan weer aan mijn grootvader laat denken die alzo tot me sprak: ‘Nadine,’ zei hij — hij haalde de namen van zijn kleinkinderen al eens door elkaar — ‘Ge moet volharden met de moed der wanhoop, zoals in 14-18.’ Heb ik je al eens gezegd dat die mens een vuurkruiser↗︎ was? Wel dan.
Verwerpelijke zeden in de showbizz!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten