zondag 9 mei 2021

Nog één keer Bertus Aafjes

— Rechts: de aanval van de Vijftigers op de poëtische traditie. —


Ooit bezat ik een dichtbundel van Bertus Aafjes↗︎ (1914-1993), nu ben ik hem kwijt. ’t Was een hebbedingetje, een door de dichter gesigneerd exemplaar, ooit gekregen van een minnares en ooit ergens achtergelaten, wellicht bij een andere minnares. Erotische gedichten, Deus site natura. Niet zo’n goeie poëzie, wel gulpende borsten en billen, erg stimulerend en bijzonder leuk om van een minnares te krijgen en bij een andere achter te laten. Een atypische bundel, want ik leer Bertus Aafjes tijdens mijn schooljaren in ‘t katholiek onderwijs kennen, en daar is alleen plaats voor stichtende poëzie van eigen huis. Ik weet niet of dat intussen anders is, ik spreek over pre-68 tijden.
In die tijd is dichten iets voor mensen die zich letterkundigen noemen. Wie gedichten schrijft is van betere huize, hzij komt uit een traditie die start bij de Grieken en vervolgens over veel Latijn, stap per stap, voortschrijdt tot hzij, via enig oud-Nederlands, eindelijk in staat geacht wordt zelf de pen ter hand te nemen, dat wil zeggen: de traditie verder te zetten. Vandaar ook dat er zoveel dichtende pastoors zijn. Bertus Aafjes voldoet aan al de criteria — ook hij studeert trouwens voor priester — hij mag dichten. Helaas stoot hij in de jaren vijftig op een andere soort dichters, de Vijftigers, die per se met de traditie willen breken. 
Bertus Aafjes gaat scheldend ten onder. In 1953 schrijft hij:
‘Lees ik Luceberts poëzie, dan heb ik het gevoel dat de SS de poëzie is binnen gemarcheerd. Een totalitair stelsel van rauwe gevoelens en instincten met de laarzen aan van een verschrikkelijke uniformiteit, uit zich in dwangmatig Sieg heil van woorden als: oe, a, oer, ei, urinoir.’ 
Het komt hem duur te staan:
'De massa, het zich literair achtende gepeupelte, degenen die denken dat ze er iets vanaf wisten, had ik achter mij. Maar de serieuze dichters niet. (...) Ik vervreemdde dus van de ene dag op de andere van de hele literaire wereld. (...) De hand waarmee je geslagen hebt, verdort. Niet alleen in de vriendschap, omdat je met die hand vrienden hebt willen slaan. Het verdort je eigen dichterschap ook.’ 
Hij wordt schrijver van reisverhalen. In mijn kast staan Capriccio Italiano & Goden en eilanden, twee reisverhalen, in 1970 gebundeld. Het eerste dateert van 1957 en het tweede is een reisboek uit 1959. In dat tweede boek reist Bertus Aafjes Homerus achterna, reis die hem goed van pas komt, omdat hij de Odyssee aan het vertalen is. En zo komt het dat ik dat werk opensla en op een homerische vergelijking stoot, perfect bruikbaar om ermee iets over zijn aanval op de Vijftigers te zeggen: 
Zoals wanneer de honden en de jagers
Zich jeugdig werpen op een everzwijn:
En dit rijst uit zijn verborgen leger,
De slagtand wettende die, zilverblinkerd,
Vanuit zijn kinnebak naar buiten kromt;
Van alle kanten springt men op hem toe;
Hoor het geluid der dichtklappende kaken!
Men wacht de vreselijke aanval af; —
Zo sprongen de Trojanen op Odysseus,
Maar hij sprong eerst…
Flor Vandekerckhove

Hoe een dichter te zijn

www.youtube.com/watch?v=A30Wiliqm_E

Geen opmerkingen: