Hendrik Baelskaai 2. Het huis naast de vuurtoren, waar ik van 1988 tot 1996 gewoond heb. Uit het raam hangt het schilderij 'Madonna zeemeermin' (werk van PIAS). Op de benedenverdieping is het kantoor van Het Visserijblad⇲. Het huis bestaat niet meer. Daar zijn nu luxueuze flats gebouwd, het gebouw heet nu Baelskaai One. |
[Het korte verhaal De vuurtorenwatcher werd in 1988 gepubliceerd, in het eerste nummer van cultureel tijdschrift Vivaldi⇲. Nu, 35 jaar later, staat ’t ook in De Laatste Vuurtorenwachter. Omdat ik inmiddels veel minder woorden nodig heb om iets gezegd te krijgen en ook omdat ik mij achter de ijsbergtheorie⇲ van Hemingway schaar, is De vuurtorenwatcher nu veel korter, maar ’t blijft ’t zelfde verhaal; mijn eerste proeve van surrealisme light⇲, besef ik ineens.]
De juffrouw is kort en zakelijk: de job is fulltime en ik moet inwonen. Of ik wil langskomen voor de formulieren. Daarna duurt het geen tien minuten voor ik de deur achter me dichttrek en weer tien minuten later sta ik in het bureau. Ik teken en de juffrouw legt uit dat de werkplaats op ’t einde van de kaai ligt, vlak naast de vuurtoren, ‘’t Is daar ongetwijfeld mooi toeven’, zegt ze.
Het regent. Op heel de kaai is maar één mens te zien. Ongeveer mijn leeftijd, misschien iets ouder, gekleed zoals mijn grootvader er destijds bij liep: slobberbroek, dikke zwarte jas, boerenpet, klompen. Regendruppels verzamelen zich op zijn pet en vallen via een geultje op zijn neus, beeld om nooit te vergeten. In ’t passeren groeten we niet. Hij kijkt met al zijn aandacht in het water van het dok.
Het huis waar ik moet inwonen is een oud stapelhuis, gevuld met rommel, en bovenaan, aan de voorkant, een appartementje. De woonst voelt koud aan, als van lang onbewoond, maar de koelkast is vol, er zijn potten en pannen en er is vers linnengoed. Er is een telefoon. Ik slaap de nacht rond.
’s Morgens zie ik de man nog altijd naar het water kijken. Ik ga me voorstellen. ‘Niemand gezien zeker?’ zegt hij als ik naast hem sta. Het klinkt maar half als een vraag. ‘Ik zou maar vlug weer naar het huis gaan,’ zegt hij en met een armgebaar wijst hij me weg. Hij heeft gelijk. Heb ik geen contract getekend? Loop ik buitenshuis niet het risico contractbreuk te plegen? Ik wil nog een en ander vragen, maar zie dat het zinloos is, de man is alweer helemaal in beslag genomen door zijn waterkijkerij. Ik keer terug naar het huis.
Daar ligt nu een brief: Geachte heer, Uw taak bestaat erin bij nachte de vuurtoren te watchen. Zoals de opdracht duurt wordt u maandelijks de som van 30.000 frank overhandigd. Hoogachtend. De juffrouw. 30.000 is niet veel, maar er is toch ook die kost & inwoon. Ik weet niet goed wat watchen is, maar erg moeilijk kan 't niet zijn. Ik plaats het bed voor het raam, zodat ik ’s avonds een goed zicht heb op de drie lange lichtflitsen die om de 10 seconden boven me uitzwaaien. ’s Morgens als het vuurtorenlicht dooft, ga ik slapen en wanneer ik bij ’t ontwaken uit het raam kijk, zie ik telkens weer de man staan die in ’t water staart.
In het begin doe ik dat vuurtorenwatchen achteloos, maar gaandeweg kom ik erg onder de indruk van het vuurtorenritme. Van zodra het licht zich in beweging zet, volg ik dat met aandacht en nooit, ik onderstreep nooit, kan ik in dat stralenspel een hiaat ontdekken. Ik ga niet zeggen dat het een obsessie wordt, maar ik begin me wel met het watchen te vereenzelvigen. Watchen wordt mijn werk, mijn taak, mijn roeping, de vuurtoren wordt de mijne. Tegen ’t einde van dat jaar heb ik me het vuurtorenritme volledig toegeëigend, ik denk niet dat ik nog zonder dat ritme leven kan.
Overdag kijk ik naar de man op de kaai. Het duurt niet erg lang vooraleer ik begrijp dat we collega’s zijn, de man en ik, dat hij een watcher is, net als ik; hij de waterwatcher, ik de vuurtorenwatcher. Twee mannen van weinig woorden, twee die zich hun taak toegeëigend hebben, die zich ermee vereenzelvigen, hij water, ik licht.
Lang zijn we daar de enigen. Wat op een dag verandert. Op de hoek stopt een lijnbus. De chauffeur blijft eerst rustig achter ’t stuur zitten. Na twee uur komt er beweging in de man, hij leunt voorover, hij leunt naar achter. Na vier uur stapt hij uit. Ik zie een leeftijdsgenoot, misschien iets jonger, veel moderner gekleed dan ik, kleren van een tiener. Hij stapt uit en daarna weer in de bus en dan weer uit de bus, maar nu om op de waterwatcher af te stappen. Op een kaai waar anders nooit iets gebeurt, is dit echt een evenement. Geboeid hang ik uit mijn vensterraam. Ik zie hoe de man de kaai afloopt, contact zoekt en ik zie de waterwatcher vermoeid naar hem kijken, hij maakt het gebaar dat hij lang geleden ook bij mij gemaakt heeft, de buschauffeur erop wijzend dat hij naar zijn bus terug moet keren. Die weet dat de waterwatcher gelijk heeft (heeft hij geen contract getekend en loopt hij, zo ver van zijn bus, niet het gevaar contractbreuk te plegen?) In ’t passeren kijkt de chauffeur naar boven, naar mij, hangend uit mijn raam. Ik maak het gebaar van de waterwatcher en wijs de chauffeur naar zijn bus. Wat hij daar te watchen heeft, weet ik niet. Elk zijn ding zeker.
2 opmerkingen:
Het Watchen is bijna niet mogelijk meer. Lange Nelle zit nu tussen de wolkenkrabbers. Een mooi stukje , zoals het vroeger was. De vuurtoren , de visserij..............Oosteroever.
Weer zo fijn om lezen, en er ook opnieuw iets van lang vervlogen tijden, mee te beleven😉.
Een reactie posten