— Enzo Traverso (°1957) — |
Wanneer het stalinisme in 1989 definitief te gronde gaat, geeft de
geschiedenis die alternatieve groepjes bij wijze van spreken gelijk. Hebben de
contestanten niet met luide stemme beweerd dat het bureaucratische model een doodlopend straatje
is? Een mens zou denken dat die groepjes tijdens dat momentum de wind in
de zeilen krijgen. Niets van! De soixante-huitards
zien het veld verdwijnen waarin ze gedijt hebben en veel van die alternatieve
bewegingen verkruimelen tot er welhaast niets van rest.
Enzo Travero neemt deze vaststelling hier als vertrekpunt:
‘Ja, in 1989 konden we ons nog verheugen,
maar sinds 1990 zijn we er ons bewust van geworden welke enorme nederlaag daar
geleden werd. Niet de nederlaag van de autoritaire regimes, maar de nederlaag
van de revoluties van de twintigste eeuw en de nederlaag van het alternatief
voor het kapitalisme. De Italiaanse Communistische Partij verdween overnacht:
de cultuur werd volledig verlaten zonder dat daar ooit een kritische
beoordeling van gemaakt werd. Sindsdien heerst de verlamming, in Italië en
elders. En de pogingen om nieuwe praktijken te ontwikkelen grijpen plaats in
een context van verduistering van utopieën en met een leeg geheugen.’
Maar elk nadeel heb zijn voordeel,
zegt ook Enzo Traverso in zijn Mélancolie de gauche. (*) ‘Het geheugen van links is een uitgestrekt terrein dat uit overwinningen en nederlagen bestaat: de eerste opwindend, maar in de meeste gevallen ook vluchtig, de tweede veelal duurzaam.’ 1989 heeft een ondergesneeuwde cultuur blootgelegd, gevoed door
de vele nederlagen die links geleden heeft. Traverso heeft het over de herontdekking van een melancholische visie op de geschiedenis als nagedachtenis van de overwonnenen.
Hij vernoemt Walter Benjamin als de belangrijkste tolk van die traditie,
maar die bevindt zich in een ruim en heterogeen gezelschap. ‘Het
is de melancholie van Blanqui en van Louise Michel na de bloedige repressie van de Commune van
Parijs; van Rosa Luxemburg die, in haar gevangenis van Wronke, mediteert over
het bloedbad van de Grote Oorlog en de capitulatie van het Duitse socialisme;
van Gramsci die na het mislukken van de Europese revoluties, in een
fascistische gevangenis, opnieuw nadenkt over de verhouding tussen ‘stellingenoorlog’
en ‘bewegingsoorlog’; van Trotski tijdens zijn laatste ballingschap in
Mexico, opgesloten achter de muren van een huis-bunker in Coyoacan: van Walter
Benjamin die, verbannen in Parijs, de geschiedenis herwerkt vanuit het standpunt
van de ‘geknechte voorouders’: van C.L.R. James die over Melville schrijft, op Ellis Island
waar hij in quarantaine verblijft, als vijandelijke vreemdeling in de Verenigde
Staten van het maccarthisme; van de Indonesische communisten die het grote
bloedbad van 1965 overleefd hebben; van Che Guevara die er zich in de bergen van Bolivië bewust
van wordt dat de Cubaanse weg in een impasse terechtgekomen is.’ Daar mag ik wellicht Michael Löwy aan toevoegen, aan wie Traverso het
boek opdraagt en ook Daniël Bensaïd die hij citeert vooraleer hij het essay
aanvangt.
Voor zover dat boek zich hier en daar laat inkijken, is het meer dan het lezen
waard. Iemand die slimmer is dan ik zou daarvan eens een Nederlandse vertaling moeten maken. Want wat u hierboven gelezen hebt kan in de blogcultuur wel voor
een boekbespreking doorgaan, maar het is er dan wel een van een barbaar die er een handje van weg heeft om stukjes
te schrijven over boeken die hij niet gelezen heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten