Mensen zijn in staat in hun geest andere werelden te construeren. We verbeelden ons dan een wereld die niet is zoals gekend, maar zoals we ons die voorstellen. In ’t slechtste geval is dat een waanvoorstelling, in ’t beste is 't een verhaal, gedicht, lied, kunst… Degenen die daar ’t best in slagen worden geniaal genoemd. Leo Tolstoj is zo’n genie, zegt bijvoorbeeld Lenin (die hem nochtans als een klassevijand ziet), Tolstoj houdt ons een spiegel↗︎ voor, zegt Lenin, hij schrijft ‘geniale werken’, offreert ons een ‘geniale belichting’ en is daarom een ‘geniaal kunstenaar’. De denkbeeldige wereld die Tolstoj ons toont, schrijft de opperbolsjewiek, levert een plus op: hij staat ons toe om de dingen beter te begrijpen. Lenin volgt in deze filosoof Emmanuel Kant die een theorie van het genie↗︎ ontwikkeld heeft: schrijvers/kunstenaars drukken een idee uit, zegt Kant. Als ze dat gekunsteld doen zijn ’t amateurs, degene ’t op geniale wijze klaarspeelt is de ware kunstenaar. ’t Is over dat geniale dat ik een beetje wil doordenken.
Bob Dylan is zo’n genie, zegt filosoof Theodore Gracyc hier↗︎:
‘Het artistieke genie transformeert een bestaande traditie door er een onvoorspelbare originaliteit aan toe te voegen. Een succesvol werk stimuleert de verbeelding van het publiek om zich “te verspreiden over een veelheid van verwante voorstellingen.” Zodat het werk rijk is aan associaties, maar niet kan worden ingekapseld in één concept of één omschrijving. Kortom, genie vereist een natuurlijk talent voor het uiten van “onuitsprekelijke” ideeën, via het spel van de verbeelding.’ (*) (Vandaar ook dat makers zelf al eens verwonderd zijn over wat het publiek in hun werk ziet, zoals dat ook Harry Kümel overkomen is↗︎ met zijn film Les lèvres rouges.)
Als ’t goed gedaan is, levert het resultaat dus een verrassing op. Niet alleen voor de lezer, toeschouwer, het verrast ook de maker. Hoe komt dat toch? Dit is wat Milan Kundera daarvan zegt (**):
‘Toen Tolstoj de eerste variant van Anna Karenina had opgezet, was Anna een zeer onsympathieke vrouw en haar tragische einde was niet minder dan gerechtvaardigd en verdiend. De definitieve versie van de roman is geheel anders, maar ik geloof niet dat Tolstoj intussen zijn morele ideeën gewijzigd had, ik zou lever zeggen dat hij gedurende het schrijven naar een andere stem luisterde dan die van zijn persoonlijke morele overtuiging. Hij luisterde naar wat ik de wijsheid van de roman zou willen noemen. Alle echte romanciers luisteren naar deze bovenpersoonlijke wijsheid, hetgeen verklaart dat de grote romans altijd een beetje intelligenter zijn dan hun schrijvers.’
Ann Hamilton verklaart die verrassing in haar essay Making not knowing↗︎: ‘In elk kunstwerk verschijnt iets wat voorheen niet bestond, en dus werk je normaal van wat je weet naar wat je niet weet.’ Verrassing! En uit welke toverhoed komt die verrassing? Uit die van de inspiratie natuurlijk, een fenomeen dat de Fransen zo mooi met je ne sais quoi omschrijven. De Poolse Wisława Szymborska spreekt erover wanneer ze in 1996 de Nobelprijs ontvangt (***) : ‘Het is gewoon niet makkelijk om iets aan een ander uit te leggen wat je zelf niet begrijpt. (…) Wat inspiratie ook is, het komt voort uit een voortdurend 'ik weet het niet’.’ Je ne sais quoi!
Ook Alexandr Voronski↗︎ schrijft erover. Kunst en literatuur komen, zegt hij, in belangrijke mate intuïtief tot stand:
‘Intuïtie is ons actieve onbewuste. Intuïtieve waarheden zijn authentiek en onbetwistbaar; ze vereisen geen logische verificatie en kunnen vaak niet met logische middelen worden geverifieerd, juist omdat ze een voorbereidende ontwikkeling ondergaan in het onderbewuste gebied van ons leven en zich dan onmiddellijk, plotseling en onverwacht in ons bewustzijn openbaren, alsof ze onafhankelijk zijn van ons 'ego' en niet onderworpen aan het voorbereidende werk'.
Ik keer nog eens weer naar de essaybundel van Kundera waaruit ik eerder al citeerde.
‘Als ik zo hartstochtelijk vasthoud aan Kafka’s erfenis is dat (…) om het geweldige voorbeeld dat hij geeft van de radicale autonomie van de roman (van de poëzie die de roman is). Dank zij die autonomie heeft Kafka over ons menselijk lot (…) gezegd wat geen enkele sociologische of politieke beschouwing ons ooit zal kunnen zeggen.’
Vandaar dat men schrijvers niets in de weg mag leggen, de markt niet, de dwingeland niet, de pastoor niet, de imam niet. Wie schrijft moet geen oor hebben naar natie, God, publiek, goede zeden, commercie en goede smaak… Onkunde mag evenmin in de weg liggen, wie schrijft moet goed leren luisteren naar de verrassing die hzij aan ’t maken is. Never trust the teller, trust the tale. (D.H. Lawrence)
(*) Dat van die veelheid van verwante voorstellingen is zeker waar. Zelf heb ik De gedaanteverwisseling van Franz Kafka een interpretatie gegeven die, naar ik meen, nooit eerder onder woorden gebracht werd: De burn-out van Franz Kafka↗︎.
(**) Milan Kundera. De kunst van de roman. Essay. Vertaling Ernst van Altena. Ambo/ Baarn. 1987. 125 pp.
(***) Nobel Lectures: From the Literature Laureates, 1986 to 2006. The New Press. 2007. 293 pp.
(**) Milan Kundera. De kunst van de roman. Essay. Vertaling Ernst van Altena. Ambo/ Baarn. 1987. 125 pp.
(***) Nobel Lectures: From the Literature Laureates, 1986 to 2006. The New Press. 2007. 293 pp.
Nieuw boek van Flor Vandekerckhove. 70 bladzijden speurwerk in alle hoeken & kanten van ’t land, in een scheve zoektocht naar de eigen identiteit. Met een voorwoord van Jan Loones. Het e-boekje (pdf) is gratis voor wie erom vraagt. Doe het nu via liefkemores@telenet.be. |
1 opmerking:
Dat eerste citaat van Kundera vind ik verhelderend, maar het tweede is voor mij nogal duister. Als de roman iets zegt over de maatschappij of over de politiek, waarom zou een sociologische of politieke studie niet hetzelfde kunnen zeggen.
Misschien bedoelt hij dat de roman
- die dingen kan zeggen en tegelijk emoties in verband ermee kan laten navoelen
- intuïties kan formuleren die (voorlopig) niet wetenschappelijk gefundeerd kunnen worden
- bepaalde dingen onthuld vóór de sociologie of politicologie ze ontdekt heeft.
Een reactie posten