maandag 8 juli 2019

Pier Bossuyt, onze man in Harelbeke

— Pier Bossuyt exposeert beeldend werk in het Antwerpse Washboard Art & Jazz Café. Daar wordt hij op 21 september 2018 geïnterviewd door Guy van Hoof. Dat interview staat op een youtubefilmpje, u hoort & ziet het hier. —


‘You should dream more. 
Reality in our century 
is not something to be faced.’ 
Graham Greene, Our Man in Havana


PIER BOSSUYT REAGEERT op mijn drabbles: ‘Stilistisch vind ik het onzin, de woorden van een tekst te tellen. (…) Het aantal woorden bepaalt juist niets (…).’ Ik dien hem van repliek, zo’n schoolmeesterachtigheden laat ik niet passeren. Tot een polemiekje komt het echter niet, Pier zegt meteen: ‘Overweldigd door je repliek, leg ik mij erbij neer.’ Spijtig, het had ongetwijfeld menig straffe blogpost voortgebracht.
Om 's mans vuurtorenpassage te markeren zeg ik dan maar iets anders. Pier (°1943) is leraar geweest — dacht ik het niet, een schoolmeester — een die jonge tieners Nederlands en Engels bijbrengt. Hij schrijft enkele theaterteksten en in Het Wekelijks Nieuws publiceert hij interviews en lokale berichten. Pas als hij dertig is schrijft hij zich in aan de academie. Zijn beeldende productie noemt hij ‘bescheiden’. Over zijn schilderijen zegt hij nog meer en dat staat hierMaar nu komt het. In Harelbeke, waar hij woont, is Pier actief in Kunstkring De Geus en dat vrijzinnige engagement maakt van hem ook de eindredacteur van het tijdschrift Art04. Dat zou ik nooit geweten hebben, had Guy van Hoof me er niet op gewezen. Een Antwerpenaar! Wat toch insinueert dat Bossuyt het lokale arty-farty overstijgt; zeker omdat ook ik sindsdien in Art04 publiceer. 
De verhalen die Pier uit mijn omvangrijke oeuvre plukt — ik ben, zegt Pier over mij smalend, een veelschrijver met af en toe een nieuwe ‘dada’ — , zijn misschien wel niet erg origineel (Pier noemt me een navolger), daarenboven zijn 't stilistisch zinloze oefeningen wanneer ik mijn woorden tel, maar Art04 is wel de enige band die me als schrijver met de analoge wereld rest, waardoor ik Piers kritiek als zoetgevooisd ervaar.
Ter afsluiting nog dit. Mocht ik op late leeftijd een zoon maken, wat God verhoede, dan zou hij Pier heten, zo’n schone naam, en aan Pier zou ik vragen of hij zijn peter wil zijn.

zaterdag 6 juli 2019

Over de gewoonte om, bij 't ouder worden, reünies te houden


— 1967, in het inmiddels afgebroken Europahotel van Bredene. Het bestuur van het patronaat komt bijeen en beslist de naam te veranderen in Patro. Sinds ze met pensioen zijn komen die jongens jaarlijks nog eens samen. De foto toont ons bijgevolg niet hun laatste avondmaal, maar het gelijkt er wel op — zie ik niet de 12 apostelen geschaard rond de messias? We herkennen van links naar rechts: Erik Poppe, Ivan Schamp, Willy Verplancke (staand), wijlen Roland Vanmassenhove, Honoré Poppe, Daniël Crabeels, Bert Vandecasteele, Jezus Christus, Hugo Crucke, meneer Delanghe, Jan Vangeluwe, Marc Clicteur en Ronny David.
Alles over het ontstaan van die vereniging lees je hier. — 

Een groep jongens waarmee ik een katholieke jeugd in Bredene deel, komt, inmiddels gepensioneerd en al, jaarlijks nog eens samen. Een etentje onder zeventigers. Dat ik daar zelf nooit aan deelneem komt doordat ik een moeilijke mens ben en me erger aan de gastenlijst waarop de gezellinnen van die jongens hun eigennaam verliezen, het komt ook doordat ik sommige genodigden nooit meer gezien heb en andere veel te veel of doordat ik geen auto heb en tegen de verplaatsing opzie, ook wel omdat ik dwars, links en lastig ben — een scherpen! —, doordat ik nauwelijks ergens heen ga en niet goed weet wat ik daar eigenlijk moet doen; soms is 't omdat ik geen proper hemd in mijn kast vind of omwille van de geest van meneer Delanghe’t Is moeiilijk bescheiden te blijven — die daar rondwaart; ik mijd dat gebeuren omdat ’t zo’n conservatief nest is of omdat ’t geen weer is om binnen te zitten (dat is het zelden); ik laat het aan mij voorbijgaan omdat ik niet meteen een vrije elektrische deelstep vind om er naartoe te trekken en ik eigenlijk liever in mijn zetel blijf zitten (met de benen omhoog, want ’t is zo’n uitklapbare), en 't is ook waar dat ik niet zo goed meer tegen kaloten kan. Een steeds weerkomende reden is ook dat ik dan eerst mijn schoenen moet kuisen of  't komt doordat ik van sommigen een beetje vervreemd ben en zij nog meer van mij, doordat ik een solitair ben die je best gewoon met rust laat & zijn ding laat doen, doordat de meesten erg rechts zijn en ik averechts, doordat ik 't liefst in m’n keukentje eet, doordat er enkele rabiate nationalisten tussen zitten, omdat ik net als Epicurus 't liefst in het verborgene leef, omdat ik me in zo’n bijeenkomst zelden op mijn gemak voel, omdat ik nooit twee gelijke sokken vind, omdat ik zelf geen alcohol consumeer en mijn pensioen — zelfs met IGO, InkomensGarantie voor Ouderen — te klein is om voor hun wijnconsumptie op te draaien, omdat anderen daar evenmin naartoe gaan, omdat ik geen huwelijkse toestanden verdraag en omdat ik wel andere dingen te doen heb. Ik mijd dat etentje omdat ik het mijn vriendin niet kan aandoen dat zij daar huns inziens Tania Vandekerckhove blijkt te heten en absoluut geen zin heb om daar zonder die vriendin heen te trekken (zij beschermt me altijd tegen ruggelingse aanvallen), ja, 't komt ook doordat ik in een aantal van die jongens ontgoocheld ben en omgekeerd, omdat ik een aantal van die jongens ontgoocheld heb. En het komt vooral doordat ik geen talent voor vriendschap heb en doordat een mens niet overal tegelijk kan zijn.
Maar ze gaan ten gepaste tijde wel allemaal van mij een mooi in memoriam krijgen. Allemaal, zelfs Patrick Van Molle. En de meisjes krijgen dan ook hun eigen naam weer.

’t Is niet dat ik nooit naar een reünie ga hoor. Deze foto toont oude en oud-trotskisten die, naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van Mei 68, herinneringen ophalen. Onderschrift: ‘Flor Vandekerckhove vertelt hoe hij in mei 68 van een kale reis uit Parijs terugkeert.’ Ge moet daar echt eens naar kijken: klik hier!

vrijdag 5 juli 2019

Tien dingen die ik me in 100 woorden herinner


1. Geboorte — Het is geen pretje om op die dag geboren te worden. Dat heeft met het pikzwarte wolkendek te maken dat een sneeuwstorm in zich draagt. Donker is het ook omdat de oorlog nog maar pas afgelopen is en de lampen schaars zijn. En het is bovendien donker omdat de katholieke kerk over de dingen heerst. Op mijn geboortedag is het in alle opzichten donker en het is 12 februari 1949. Ik hoor de verpleegster zeggen dat het een jongen is en ik hoor hoe ze de deur achter zich dichtklapt, ze wil thuis naar het gesproken dagblad luisteren: de koningskwestie!

2. Troep — In Safraanberg word ik opgeleid om het vaderland te dienen. De soldaten hebben me tot kameroverste verkozen. Ik weet niet meer waaruit die taak bestaat, maar wel dat ik daar dagelijks het terrein voor moet oversteken. Dat is telkens een mooi moment, want het is lente in Limburg, de lucht is blauw, het gras groen. Ik loop vlak naast een merel die niet opvliegt terwijl ik op een halve meter van hem passeer. Ik geniet van de idylle en merk daardoor de officier niet op die ik hoor te salueren. In tegenstelling tot de officier blijft de merel rustig toekijken.

3. Sigaret — De dokter en mijn vader spreken over het weer, over de politiek, over het ijzeren gordijn dat almaar strakker aangespannen wordt en over het vrouwenstemrecht dat het land naar de verdoemenis zal leiden. De dokter presenteert iedereen een sigaret. Mijn vader aanvaardt, mijn moeder bedankt (mij wordt niets gevraagd) en terwijl de blauwe rook de kamer vult, gaat die geur aan de haal met mijn hersenen. Godver, dat wil ik ook, denk ik, ik wil ook zo’n sigaret. Daar ben ik natuurlijk te jong voor, ik mag alleen nog maar passief roken, een term die dan nog niet bekend is.

4. Stratenloop — Een krantenknipsel: ‘Meer dan honderd deelnemers aan stratenloop’. Onder die titel brengt een krant verslag uit van een loopwedstrijd. Ik heb die niet uitgelopen. In bed beleef ik de wedstrijd opnieuw. Ik ga te vlug van start. Het gejaagde ademen, het knerpen van de schoenen, de cadans, de zweetlucht, het geschreeuw van het publiek… Het wordt teveel. Ik panikeer en op een plek waar er geen volk staat verlaat ik het parcours en loop een willekeurige straat in. De paniekaanval is daarmee overwonnen, maar de koers is elders. Er zit niets anders op dan er de brui aan te geven.

5. Beenhouwer — Voor het eerst buigt mijn vader zich over me. Hij draagt een overall. Hij steekt me omhoog, tot ik haast volledig in de blauwe walm van de sigarettenrook verdwijn. Hij spreekt de woorden uit die mijn leven bepaald hebben: ‘Van u zal ik een beenhouwer maken!’ Vanuit de hoogte, in mijn vaders handen, kijk ik uit het moederhuis neer op de straten van Oostende, mijn geboortestad. Sneeuwvlokken dwarrelen terwijl ze naar mij kijken. Ze dwarrelen naar beneden, wat wonderlijk is, want alles is nieuw en dus wonderlijk.  De straat is een tapijt van wit poeder. Godver, ik wil een sigaret.

6. Omnibus — Ik lees in een ouwe omnibus met harde kaft, een verzamelde jaargang van het weekblad Robbedoes. Dat vraagt enige concentratie, omdat je zo’n verhaal maar kunt volgen door op ’t einde van het blad naar het nummer van de daaropvolgende week te bladeren. Je moet erover waken dat je geen week overslaat en bovendien moet je dat doen zonder dat je je onderweg laat afleiden door alles wat je in die bundel tegenkomt, tekeningen, verhalen, raadsels en hun oplossingen, dingen die ook moeilijk te negeren vallen, waardoor je soms de draad verliest en moet terugbladeren om die weer te vinden.

7. Verwekt — Henriette is elf wanneer ze in Bredene aankomt. Haar alleenstaande moeder is vanuit Gent de crisis ontvlucht en vindt er als strijkster werk in een sanatorium. Daar komt met het uitbreken van de oorlog een einde aan, maar na de oorlog komt Henriette vanuit Gent nog eens naar Bredene gefietst. Het kindrijke gezin Vandekerckhove woont daar in de Duinenstraat. Een van Henriettes vooroorlogse vriendinnen is Alice, zuster van Marcel.  Die nacht leren Marcel en Henriëtte elkaar beter leren kennen. Ik spreek in de voorwaardelijke wijs, want ik ben die nacht wel verwekt, maar nog niet geboren, ik weet nog niets.

8. Ford — Ik ben elf en haat mijn ouders. Ik muis ik er vanonder. Voor de garage staat hun Ford waarin ik me terugtrek. Het portier valt dicht met een zachte plof die ik nooit meer van een andere auto zal horen. In de wagen heerst een luxueuze stilte. Ik ga achter het stuur zitten en draai de autosleutels om — de Ford maakt nauwelijks lawaai, hij zingt. Ik luister voor het eerst in mijn leven naar de lokroep van de sirenen. ik vergeet de koplampen aan te steken en rij de duisternis in. Eerst weifelend, dan zelfzeker, rij ik rond de blok.

9. Appelscha — In 2003 bezoek ik de anarchistische landdagen in Appelscha. Ik verwerf er een brochure die Affiniteitgroepen heet, over mensen die zich vrijelijk verenigen in een gemeenschappelijke praktijk. Ik koop dat boekje daar voor nul cent, want anarchisten voldoen op een andere manier in hun behoeften. Ze kiezen hun kledij gratis uit de rekken van weggeefwinkels en ze wonen gratis in kraakpanden. Ze eten in volxkeukens. Daar bereiden vrijwilligers voedsel dat gratis uit de voedselbanken gehaald wordt. Wie eet, betaalt wat hij kan en in veel gevallen is dat niets. In België worden regelmatig honderden dergelijke maaltijden bereid. Helaas geen vlees.


10. EpifanieGilbert Huysmans en ik zitten tegen een muurtje naar onze zwarte knieën te kijken. Opeens voel ik dat ik naar huis moet, ik voorvoel echt dat er iets ernstigs gebeurd is. Ik laat de verbouwereerde Gilbert achter en loop als de weerlicht naar huis. Daar staat de pastoor. Hij brengt mijn ouders de mare dat mijn pas geboren zusje overleden is.  Datzelfde jaar nog word ik misdienaar. Ben ik het zoenoffer dat de toorn Gods van ons gezin moet afwenden? Feit is dat mijn moeder glundert als ze me voor 't eerst in dat gewaad uit de sacristie ziet komen.

woensdag 3 juli 2019

Queen of haerts, een scenario tot kunst verheven

In het kaartleggen vertegenwoordigt hartenvrouw — queen of haerts — zowel de liefhebbende moeder als de aanbeden dochter. Ze heeft een sterke aantrekkingskracht op het andere geslacht en een spectaculair mentaal potentieel: ze oefent macht uit over de geesten. In Alice in Wonderland is Queen of hearts draagster van een ‘blinde woede’, een mooi madammeke dat de doodstraf uitspreekt. En dat alles, zowel dat van het kaartleggen als van Alice, geldt voor Anne, protagoniste van de Deense film Dronningen (Queen of Haerts) van May el-Toukhy. (°)
De regisseuse schrijft zelf, samen met Maren Louise Kaehnen, het scenario. Wat dat scenario betreft schuw ik het woord kunst niet, en ik kan ook zeggen waarom. In Motel Songs, gebundelde reisverhalen, vertelt Auke Hulst over zijn bezoek aan het huis waarin Ernest Hemingway zich voor het hoofd schiet. Jon Maksik, curator van de woonst, meent dat Hemingway als auteur onderschat wordt. Om dat te demonstreren beschrijft Maksik ‘een scène uit The Sun Also Rises, waarin verteller Jack Barnes een Spaanse kathedraal binnengaat, diep in gedachten over zijn gezelschap, stierengevechten en zichzelf. Weer buiten, vertelt Barnes “waren mijn vingertoppen en mijn duim nog vochtig, en ik voelde ze drogen in de wind”. ‘Niet één keer heeft Hemingway het over wijwater,’ zegt Jon. ‘Het is allemaal suggestie. Het zit allemaal onder het oppervlak.’
'Suggestie', 'onder het oppervlak', dat is wat kunst vermag en daar moet ik onderweg naar huis aan denken, nadat ik Queen of Haerts gezien heb.
In de film brengt Anne zichzelf en haar familie in gevaar, wanneer ze Gustav verleidt, zoon uit een vorig huwelijk van haar echtgenoot. De gevolgen zijn fataal. Meer woorden zijn er niet nodig om een goede film samen te vatten. Wat niet zeggen dat er niet méér is; er is altijd meer.
Onder dat gezinsdrama schuilen twee andere, die op meesterlijke wijze onuitgesproken blijven: een uit het verleden en een die zich in de nabije toekomst afspeelt. Het eerste doet zich vele jaren geleden voor in het gezin van de opgroeiende zusters Anne en Frida. Je voelt er iets van in de heftige reactie van Frida op Annes misstap, je hoort er iets van wanneer Gustav naar Annes eerste seksuele ervaring vraagt: haar ontwijkende antwoord suggereert — en suggereert alleen maar ­— dat wat Anne met de jongen onderneemt ook haarzelf is overkomen. Misbruikers zijn veelal mensen die zelf misbruikt geweest zijn; dat je daar als toeschouwer niet eerder aan denkt, komt ook doordat de dader nu een vrouw is en het slachtoffer een jongeman, wat het bedrieglijk minder erg laat lijken. Nu wordt ook duidelijk dat Annes beroep — voor de rechtbank verdedigt ze meisjes die seksueel onrecht aangedaan worden — met dat verleden te maken heeft. Later toont de film ons hoe Anne haar beroepskennis misbruikt om de door haar misbruikte Gustav op zijn rechteloosheid te wijzen: misbruik in het kwadraat.
Drie drama’s. Een ervan wordt in de film uitgebeend. Het tweede speelt zich in het verleden af en blijft onuitgesproken. Het derde is dat van Peter, echtgenoot van Anne en vader van Gustav. De zoon biecht vader de feiten op, de echtgenote ontkent heftig. Peter kiest voor de versie van Anne, want anders is zijn vrouw ‘een monster’ (haar woorden). Gustav wordt geslachtofferd. In de slotscènes maakt het gezin zich klaar om aan de begrafenis van Gustav te participeren. Anne staat op het punt te bekennen, maar Peter snoert haar brutaal de mond. Het derde drama blijft, blijkens die scène, eveneens onuitgesproken. Net zomin als het drama uit Anna’s verleden haar toelaat een normaal leven te leiden, net zomin zal Peter dat in de toekomst nog kunnen doen. We zien dat toekomstige drama niet, maar het is er wel, godver ja, het is er. Onder het oppervlak, zoals bij Hemingway.
Flor Vandekerckhove

 (°) Queen of Haerts. 2 h 7min. 2019. Denemarken. Regie: May el-Toukhy. Scenario: Maren Louise Kaehne en May el-Toukhy.

[Dit stukje verschijnt ook in Snapshots. Tijdschrift van de Vlaamse Filmpers.]

maandag 1 juli 2019

Valiezenkoers


— Dit is wel niet toeristentrein die uit Antwerpen in Oostende aankomt, maar er zit toch ook veel volk op. —

Volk. Veel volk. Veel te veel volk. Ontzettend, ontzaglijk veel volk. Mens toch! Overvloedig, bovenmatig, massaal veel volk. En er komen nog mensen bij. En ze hebben tassen mee, valiezen en knapzakken. Al die mensen! Grote mensen, kleine mensen, magere mensen, dikke mensen. En zeer dikke mensen. Ze trekken van voor naar achter en van achter naar voor. Ze wringen zich in de gang door elk gat, voorbij weer andere mensen die evenmin stilstaan, op zoek naar een zitplaats die er al lang niet meer is; ze duwen, trekken, botsen en stoten tegen elkaar; ze passeren scheerlings met hun kinderen, hun valiezen en met hun eigen lijven. Heen en weer, over en weer, op en neer. Halverwege de reis halen ze boterhammen boven, met choco en met sirope de Liège. Thermoskannen, melkflessen en flessen met kleverige frisdrank. Ze morsen, smeren en kliederen al die troep over de zitbanken uit en over de vloer, waar anderen de smurrie verder verspreiden. Echt iedereen is er: notabelen en voetvolk, zurkeltrutten en ertefretters, onderwijzers en straatmadelieven, werklozen en hardwerkende middenstanders, geile tantes en zatte nonkels, zatte tantes en geile nonkels, verre buren en dichte vrienden, voor- en tegenstanders, gigolo’s en oude juffrouwen, oudjes en jonkies. En ze hebben honden bij en oma’s in rolstoelen, baby’s, alcoholverslaafde neven, nanny’s en kanaries, je kunt het je niet voorstellen of ze hebben het meegebracht: blinden en slechthorenden, messenvechters en tante nonnekes, mensen met een hoek af, mensen met meer dan één hoek af en kinderen met drie benen. Pastoors wrijven met hun kruis tegen het lijf van zakkenrollers die prompt hun slag slaan. Iemand heft een hymne aan, her en der zingt iemand mee, en dat geluid hecht zich aan dat van bleitende kinderen, copulerende koppels, rochels, huilende moeders, schreeuwende vaders, boeren die luide scheten laten, boeren die luide boeren laten, laatste adems van stervenden, messen die geslepen worden, een schot dat in eerste klasse gelost wordt, kreten, gefluister en tandengeknars. Althans… Zo zou ik het me herinneren, maar zij herinnert zich iets anders.
Zij zegt: ‘We stapten uit de trein in Oostende en wachtten vol ongeduld op de tram die ons naar Bredene zou brengen, waar de zomers altijd zomers waren.’ (°)
Flor Vandekerckhove

(°) Dit verhaal werd gebouwd rond een zin die me geleverd werd door Gerdje Noels: ‘We stapten uit de trein in Oostende en wachtten vol ongeduld op de tram die ons naar Bredene zou brengen, waar de zomers altijd zomers waren.’ Ik ging ermee aan de slag en maakte er dit verhaal van, dat erg past bij de tijd van het jaar.

U kunt nog altijd deelnemen aan dit experiment: stuur om het even welke zin naar florvandekerckhove@telenet.be en ik maak er een verhaal van.

zaterdag 29 juni 2019

De Te korte van Joke Van Caesbroeck

Joke Van Caesbroeck leer ik kennen via Te kort verhaal, wekelijks op woensdag in De Standaard. Ze is ook journalist en ik verneem dat ze, net als ik, fan is van Forel vissen in Amerika. Wie mijn profiel aanklikt, ziet haar naam bij mijn favoriete boeken staan. Ze is wel geen boek, maar mocht ze er een hebben dan zou het een van mijn favorieten zijn. U merkt het, hier spreekt een fan.
Doordat de tijd niet stilstaat heeft ze inmiddels wel een boek; boekje mag ik wel zeggen, 16 bladzijden. Het heet Ik ben gratis maar oneetbaar en de schrijfster is Joke van Caesbroeck, nu met kleine vanIk weet niet of ik het me aanschaf, de uitgeverij is een stichting tot behoud van (typo)grafisch erfgoed en als oud-drukker weet ik niet zeker of ik dat erfgoed wel behouden wil zien. Daartegenover: een van mijn favoriete boeken is er dan een die ‘k nooit in huis zal hebben. Terwijl ik in ’t pikkedonker doorheen dit dilemma waad en in afwachting dat ik de overkant bereik, alwaar de oplossing zich als een zacht glooiend landschap openbaart, (°) schenk ik u een verhaal dat ik van de site van Joke Van Caesbroeck pluk. Het is een product van de digitalisering, kost niets, is immer en voor elkeen beschikbaar. Achteraf hoef ik me niet af te vragen aan wie ik het nu ook alweer uitgeleend heb. Ik hoef het Van Caesbroeck niet terug te geven en u hoeft het evenmin aan mij terug te bezorgen. Het verhaal heet Hert.

We keken naar nachtwinkelwijnen, jij naar witte, ik naar rode. Onder mijn kleren droeg ik een badpak. Al mijn ondergoed zat in de was. Ik trok het badpak vantussen mijn schaamlippen, nam een fles rosé, zei dat ik in staat was tot compromissen, zolang ze alcohol bevatten. Je noemde me hert.
Een paar maanden later ging je naar de nachtwinkel en keerde nooit terug. Je was altijd al een filmmens. Ik ging op Tinder en keek elke avond naar mijn profiel. Steeds was ik minder dan één kilometer in de buurt.
Misschien zien we elkaar weer in wascenter Netezon. Mijn ondergoed dat droogzwiert, ik die stil zit te huilen op een stoel, jij die het ziet en zegt: het is al lang geleden dat de moeder van Bambi stierf.

Flor Vandekerckhove

(°) Lap, daar heb je ’t al: gisteren was het product in de uitgeverij nog op voorraad en vandaag al niet meer. Ziedaar een van de zegeningen van het (typo)grafisch erfgoed.

Joke van Caesbroeck. Ik ben gratis maar oneetbaar. 12 verhalen. 16 pagina’s, met de hand gezet, plus vier tekeningen van Marjan Jaspers, 15 €. Gedrukt op 100 exemplaren, op een FAG-proefpers. Uitg. de Hof van Jan. 2019. 

vrijdag 28 juni 2019

Not your negro

[Over elk van de dieren, die me ooit in ’t leven vergezeld hebben, kan ik een verhaal vertellen; over mijn duiven↗︎mijn hond↗︎mijn slangen↗︎,
en nu over mijn katten.]

De foto toont drie keer Not Your Negro. Eerst is er de affiche. Hij hangt boven de zetel. Hij hangt daar niet alleen omdat I Am Not Your Negro een straffe film is, maar ook omdat ‘nègre’ in ‘t Frans iemand die in andermans opdracht schrijft; een ghostwriter. De affiche hangt daar om bezoekers duidelijk te maken dat ik alleen nog voor mezelf schrijf, niet langer voor iemand anders. (Niet dat hier bezoekers komen hoor.) De tweede Not Your Negro ligt op het kussentje, hij heet Polleke, en laat niet met zich sollen, ook hij is not your negro. De derde Not Your Negro staat op de vensterbank. Hij is van polyester, heet Felix en heeft als enige kwaliteit dat zijn ogen vervaarlijk opflikkeren als je zijn ballen aanraakt. Hij laat niet met zijn kloten spelen, hij is zeker Not Your NegroPolleke heeft in ‘t begin erg argwanend naar Felix gekeken, maar inmiddels zijn ze elkaar wel gewend. We leven nu gedrieën samen, goed beseffend dat we niemands negro zijn. Daar valt verder niets aan toe te voegen, behalve misschien dit kattengedicht.

woensdag 26 juni 2019

Schrijven en politiek bedrijven

'Mijn haren gaan niet
overeind staan van 
Houellebecq, die een 
maatschappij  schetst,
maar wel van Thierry
Baudet, die als politicus
een maatschappij máákt.'
(Patricia Jozef)


— Trotski is die kleine die je links ziet. —
In een column (°) heeft de Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer het over een essay van Thierry Baudet. Om het een beetje behapbaar te houden zeg ik maar dat Baudet de Nederlandse versie van Dries Van Langenhove is. Of van de Amerikaanse Richard Spencer. Elk land heeft zo'n exemplaar, ze gelijken ook allemaal op elkaar: nette, afgeborstelde jongens (maar ik zou hen toch niet willen herbergen.)
Het essay van Thierry Baudet (°°) maakt op Pfeijffer grote indruk. Die heeft het ‘met stijgende bewondering gelezen. Het is een doorwrocht, intelligent en uitstekend geschreven reflectie op het oeuvre van de Franse schrijver [Houellebecq], vanuit een diep begrip van diens werken, die de aanleiding vormt tot een bredere cultuurkritiek.’
In dat essay belicht Baudet onze maatschappij vanaf de extreme rechterkant. Het recht op abortus en euthanasie en de vrouwenemancipatie zijn ziektebeelden. Pfeijffer: ‘Als reflectie op het wereldbeeld van Houellebeck zijn dat wellicht adequate observaties, maar helaas heeft Baudet behalve zijn bezigheid als literair criticus nog een bijbaantje als politicus (…)’ Met de schrijver wil Pfeijffer wel discussiëren, ‘Maar daarvoor moet hij wel eerst zijn bijbaantje als politicus opzeggen, want voor een politicus zijn de opvattingen die hij koestert niet zonder gevaar.’ Ik vat samen: Pfeijffer verdedigt het recht van auteur Baudet om ten volle zijn eigen schriftuur te ontplooien. Maar hij plaatst zich pal tegenover Baudet als politicus: ¡No pasarán! Zit daar niet een contradictie in?
Het zal wellicht alleen een oude trotskist overkomen, maar mij laat het aan literaire debatten uit de jonge Sovjet-Unie denken. Trotski verdedigt er de fellow-travelers, schrijvers die zich van politiek onthouden, geen 'proletarische literatuur' produceren en zeker niet participeren aan het oprukkende socialistisch realisme. Trotski: ‘Kunst, net als de wetenschap, gaat niet op zoek naar orders, meer zelfs: door haar essentie, kan ze die niet tolereren.’ (°°°)
Anders wordt het wanneer zo’n schrijver het politieke toneel betreedt. Hoe meer politicus Baudet naar het fascisme neigt, hoe meer het eropaan komt diens ideeën in de kiem te smoren, iets waarover Leon Trotski en Ilja Leonard Pfeijffer het met elkaar eens zijn. Ik heb een schetsje van die twee gemaakt, schouder aan schouder, zo kunnen ze al een beetje aan elkaar wennen.
Flor Vandekerckhove

(°) Ilja Leonard Pfeijffer. Baudet wil geen cryptofascistje zijn, maar een echte. In DS, 25 mei 2019. De column verscheen eerder in HP/De Tijd.
(°°) Thierry Baudet. Houellebecq’s Unfinished Critique of Liberal Modernity. Je kan het lezen op de site van American Affairs:  https://americanaffairsjournal.org/2019/05/houellebecqs-unfinished-critique-of-liberal-modernity/
(°°°) Het citaat komt uit ‘Art and politics in our epoch.’ Partisan Review 1938. Dat ‘door haar essentie, kan kunst geen orders tolereren’ is iets waarover ook Karl Ove Knausgard hier graag reflecteert. En ’t is ook iets waarover de Sovjet-Russische criticus Voronski geschreven heeft. Allemaal heel interessant.

maandag 24 juni 2019

Op den duur moest ik zelfs een hologram interviewen (°)

— Vier hologrammen. In wijzerzin startend links boven: Frank Zappa, Roy Orbinson, André Hazes en Maria Callas. —

Mijn laatste opdracht als broodschrijver dateert van 2017. U zult straks begrijpen waarom ik er daarna een eindpunt achter zet, want het is in deze zoals VDB destijds al zei: 'Trop is teveel!'  Mij wordt in dat jaar gevraagd of ik André Hazes kan interviewen. Neen, niet de gelijknamige zoon, wel de vader. 'Hoezo?' vraag ik, 'André Hazes is in 2004 overleden. Hoe kan ik die dan interviewen?' Dat is voor mijn opdrachtgever geen probleem, op 20 april 2017 treedt zijn hologram op. Ik moet die maar vragen stellen.
Ja, een mens moet er veel voor doen. Daardoor komt het dat ik me die avond in de Amsterdamse Ziggo Dome bevind, meer bepaald in de coulissen waar de hologrammen zich ophouden. André is er niet, want diens hologram is aan ’t optreden. Wel aanwezig zijn de hologrammen van Roy Orbinson, Maria Callas en Frank Zappa.
Wat vindt Roy Orbinson ervan om als hologram op te treden? ‘Het voordeel is,' zegt hij, 'dat je na je dood blijft leven. Je bevindt je in een soort hemel op aarde. Ik ben gestorven in 1988, maar inmiddels zijn we al 2017 en kijk, ik zing nog steeds.’
‘For ever young!’ zeg ik.
‘Neen, neen’, antwoordt hij, ‘Als hologram blijf je er wel jong uitzien, maar je wordt wel degelijk ouder. Ik zie er vijftig uit, maar ik voel ik me toch een tachtiger.’ En ’t is waar, Orbinson ziet er nóg stijver uit dan toen hij in levenden lijve optrad. 
Ik bekijk de andere hologrammen. Frank Zappa ligt uitgeteld in de sofa. Wat niet verwonderlijk is, want zo’n optreden blijft aan de ribben kleven als je 79 bent. Callas is van 1923, die is zelfs 96.
Dan komt het hologram van André Hazes binnen, zijn optreden zit erop. Hij veegt zijn hologramzweet af en zegt: ‘Ik ben nog altijd oersterk en kerngezond. En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ De andere hologrammen reageren niet. Ze kennen André, ’t is beter dat ze hem niet tegenspreken als hij pas van 't podium komt. Mij lijkt het ook beter dat ik hem nu niet met vragen lastigval. 
De opdracht met de hologrammen was de spreekwoordelijke druppel, daarna, waarde lezer, heb ik nooit meer om den brode geschreven. Vertwijfeld vraagt u zich af: waarom schrijft u dan wel nog? Daarop antwoord ik naar waarheid: omdat het me toelaat een wereld te scheppen waarin ik als broodschrijver hologrammen ga interviewen.
Flor Vandekerckhove


(°) Dit verhaal werd gebouwd rond een zin die me geleverd werd door Jacques Deroo: ‘Ik ben nog steeds oersterk en kerngezond. En toch moest ik op 69 jarige leeftijd met pensioen. Hier sta ik nu: wat moet ik nu vandaag doen? En morgen ? En overmorgen? En de dag nadien? En volgende maand? En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ Dat is wel niet echt een zin, dat zijn een hele boel zinnen. Maar ik heb Jacques' tekst ingekort tot: Ik ben nog altijd oersterk en kerngezond. En ik voel me geen 69, zelfs geen 50.’ ­—  en ben er dan mee aan de slag gegaan.
U kunt trouwens nog altijd deelnemen aan dit experiment: stuur om het even welke zin naar florvandekerckhove@telenet.be en ik maak er een verhaal van.

zaterdag 22 juni 2019

Vader & zoon (Work in progress)

In april zijn we samen op reis geweest, mijn zoon en ik. Tijdens dat vader-zoon-ding hebben we enkele dagen in ons huisje in de Languedoc doorgebracht. Gewoon onder ons. ’t Was lang geleden en ’t was vooral erg aangenaam, ook hierom: alles getuigt er van dingen die we samen gedaan hebben.
We hebben veel gepraat — ik wist zelfs niet dat hij zo’n prater was — en we hebben veel oude koeien uit de sloot gehaald; veel vrolijke herinneringen ook aan zijn talrijke uitvindingen, want ja, mijn zoon heeft de inborst van een Panamarenko.
In zijn kinderjaren had ik hem meermaals gevraagd om me die ontwerpen, tekeningen, schetsen en krabbels te bezorgen, zodat ik ze kon verzamelen en bijhouden. Had hij nooit willen doen. Nu zei ik hem dat ik al die krabbels zeker tot vandaag had bijgehouden.
Hij had dat zelf gedaan, antwoordde hij, de tekeningen bijhouden. Ze zitten in dozen, zei hij, op een rek in moeders berging. Hij zou ze me bezorgen.

Terwijl de avond over het gebergte valt, het houtvuur knettert en de radio ons de Vijfde van Mahler toewaait, rijpt in mij de idee om samen met mijn zoon een boekje te produceren, een e-boekje waarop ons beider naam staat, tekeningen Bert Vandekerckhove, teksten Flor Vandekerckhove; teksten geïnspireerd door Berts krabbels.
Ook omdat de uitgever van het huis De Lachende Visch en de manager van de daaraan gekoppelde Weggeefwinkel me op al mijn reizen vergezellen, kan ik, daar ter plekke, in dat huisje, op die bergflank, dezelfde avond nog alle uitgeversproblemen oplossen: productie, distributie, promotie, alles. Het contract is getekend. Voorziene jaar van publicatie: 2020.
Inmiddels heb ik ook die dozen al gekregen, Berts moeder is blij dat ze ervan af is, zegt ze. De vuurtorenvloer ligt vol knipsels, tekenpapier, ruitjespapier, behangselpapier, lijntjespapier, en al dat papier heeft inmiddels al een gedicht voortgebracht: Naar Chalerwa.

Flor Vandekerckhove





Naar Charlerwa op podcast! 
Mijn zoon Bert en ik 
hebben het plan opgevat 
om samen een boekje 
te produceren. 
Hij de tekeningen, 
ik de tekst. 
De tekeningen zijn eerst, 
de teksten worden erdoor geïnspireerd. 
Er is al een gedicht 
uit voortgesproten. 
U kunt het beluisteren 
op podcast: klik hier !