OP HET ERF stond een verhoog dat ons tot podium diende en er lag altijd wel ergens een stok die op een micro leek. Wat de anderen op dat podium zongen, herinner ik me niet, maar mijn eigen repertoire bestond uit De ballade van Davy Crockett⇲ (1956): ‘In 1813 brak een opstand uit / Maar Davy Crockett nam gauw een besluit / Hij trok met zijn helpers naar ’t dreigend gevaar / en hij won en de vrede was daar.’ Ik herinner me nog altijd die eerste woorden die Davy Crockett⇲ bezingen, de kans is groot dat ik de volgende strofen nooit gekend heb. Dat geldt ook voor het tweede en laatste lied uit mijn repertoire, Tom Dooley⇲. Ik zong het in de Vlaamse versie van Bobbejaan Schoepen⇲ (1958) : ‘Buig nu je hoofd, Tom Dooley / Buig nu je hoofd voorgoed / Buig nu je hoofd, Tom Dooley / Nu dat je hangen moet.’
Nadat we om beurt gezongen hadden, gingen we kussen. Dat deden we in het autowrak dat ook op vaders erf stond, soortement back stage. Vooraan zaten twee tongzoenende pubers en wij, de kleintjes, zaten achterin die van vooraan te imiteren. ’t Is niet dat ik verliefd was of zo, ’t was gewoon iets wat na ’t zingen kwam. Dat zoenen vond ik trouwens minder prettig dat het zingen en 'k vond er al helemaal niets meer aan nadat ik na zo'n goed geïmiteerde kus de ogen weer opende en moeder door het zijraampje zag turen.
Terwijl ik dit aan ’t schrijven ben, herinner ik me dat ik een foto van die kinderen heb, die jaarlijks bij ons verbleven als de families naar zee kwamen. Ik sta er nu met een loep op te kijken. De puberjongen heeft een hondje in de armen. Er staat tekst en uitleg op de ommezijde: juli 1957, ik ben acht. Ik sta bovenaan tussen de twee jonge pubers, Danny en Nicole. Onderaan rechts, half geknield, zit mijn kusmeisje dat Josette blijkt te heten. Ik herinner me de andere twee niet, Marie-Jeanne en Rita. Ik plaats de foto bovenaan dit stuk, tussen de twee helden van mijn liedrepertoire, want ook van mijn prille kuservaringen werd later een lied gemaakt, met een van de mooiste Vlaamse liedjesteksten ever trouwens: luister hier maar⇲.
Flor Vandekerckhove⇲
Nadat we om beurt gezongen hadden, gingen we kussen. Dat deden we in het autowrak dat ook op vaders erf stond, soortement back stage. Vooraan zaten twee tongzoenende pubers en wij, de kleintjes, zaten achterin die van vooraan te imiteren. ’t Is niet dat ik verliefd was of zo, ’t was gewoon iets wat na ’t zingen kwam. Dat zoenen vond ik trouwens minder prettig dat het zingen en 'k vond er al helemaal niets meer aan nadat ik na zo'n goed geïmiteerde kus de ogen weer opende en moeder door het zijraampje zag turen.
Terwijl ik dit aan ’t schrijven ben, herinner ik me dat ik een foto van die kinderen heb, die jaarlijks bij ons verbleven als de families naar zee kwamen. Ik sta er nu met een loep op te kijken. De puberjongen heeft een hondje in de armen. Er staat tekst en uitleg op de ommezijde: juli 1957, ik ben acht. Ik sta bovenaan tussen de twee jonge pubers, Danny en Nicole. Onderaan rechts, half geknield, zit mijn kusmeisje dat Josette blijkt te heten. Ik herinner me de andere twee niet, Marie-Jeanne en Rita. Ik plaats de foto bovenaan dit stuk, tussen de twee helden van mijn liedrepertoire, want ook van mijn prille kuservaringen werd later een lied gemaakt, met een van de mooiste Vlaamse liedjesteksten ever trouwens: luister hier maar⇲.
Flor Vandekerckhove⇲
Geen opmerkingen:
Een reactie posten