— Franse wildstroper betrapt door de marechaussee (1881) — |
In 2011 publiceerde Johan Depotter een indrukwekkend werk over de
Vlaamse IJslandvaarders, mannen die tussen 1815 en 1938 over de grens — de
‘schreve’ — trokken om in Frankrijk in te schepen. In twee boekdelen verzamelde
hij 975 namen van zo’n IJslandvaarders. Vanuit Duinkerke en Grevelingen voeren
ze ter visserij. De reis — traverse — begon in maart en, als alles goed ging, kwamen
de mannen zes maand later weer naar huis. Achter de namen, zo moest Depotter
constateren, ging telkens ‘een
diepmenselijk verhaal schuil, veelal van schrijnende armoede’.
Niet zo lang geleden stuurt Depotter me een register op, waardoor ik nu gemakkelijk doorheen de — meer dan 1.000! — bladzijden kan navigeren. Uit
nieuwsgierigheid combineer ik ‘stropen’,
‘jachtwachter’ en ‘duinheren’. En leer daarmee iets over de stelregel die zegt dat alle
Belgen gelijk zijn voor de wet. Dat blijkt te kloppen, zo zie ik: het is zowel
de rijke als de arme verboden om een brood te stelen.
‘Jachtwachters waren’, zo schrijft
Depotter, ‘een doorn in het oog van menig
IJslandvaarder. De helft van ’t jaar moesten ze vers gebraad missen. Bij hun
terugkeer konden de meesten niet aan de verleiding weerstaan om bij het zien
van al die konijnen in het duinstruweel ’s avonds nog eens naar die
konijnenweelde terug te keren. Met wat fijne koperdraad was een stropje vlug
gezet.’ Ja, dat is waar en een zwaar vergrijp kun je dat ook niet noemen. Maar daar
dacht zo’n duinheer destijds anders over, en dat had niets met het geleden dierenleed te maken. Dat ondervond ook de jonge Bertier
toen hij op 13 december 1870 ‘in de
duinen van de heer Ollevier-Vanwoumen gevat werd (…) op ’t moment dat hij
stroppen plaatste.’ Het leverde hem 16 dagen celstraf op. Op 29 december
werd hij weer betrapt, maar nu in de duinen van ene Bortier. Dat gebeurde nog
eens op 19 januari 1871. En voor elke daad werd die mens veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 16 dagen. In een maand tijd stapelde de IJslandvaarder bijgevolg
zes weken gevangenisstraf op… voor het vangen van een konijn; een beest dat,
zoals elke kustbewoner weet, overvloedig in de duinen aanwezig is.
Duinheer! Ik had het woord nog nooit gehoord. In de Westhoek wordt het
gebruikt om de grootgrondbezitters te benoemen die eertijds eigenaars van
duingronden waren. Wat we ons daarbij moeten voorstellen vertelt
Depotter in een kaderstukje. De duingebieden van Oostduinkerke waren in de 19de
eeuw in handen van de Brugse grootgrondbezitter Jan Bauwens. ‘De vissers waren er pachters van
duinenweiden en zandakkers. De opbrengst van de IJslandvaart diende meestal om
de pachtgelden te betalen. (…) Zolang er niet voldoende zandgrond of duinweiden
konden afgepacht worden, moest men op IJsland varen. Dat was de harde
realiteit.’ De IJslandvaarders waren bijgevolg boeren die via de visserij voldoende
grond probeerden te pachten om een rendabele duinenhoeve uit te baten. Wanneer
ze daarin slaagden — na 15 à 20 keer succesrijk de traverse gemaakt te hebben — was het niet
meer nodig om de gevaarlijke en uitputtende tocht naar IJsland te ondernemen. Dan kon men leven
van de opbrengst van rogge, aardappelen, gerst en groenten en ook van de verkoop
van melk en varkens. De strandvisserij was een bijverdienste.
Niet iedereen was sterk en volhardend genoeg om twintig keer naar
IJsland te trekken. Soms monsterde een jongeman maar een keer aan: ‘Binnenkort moest de zoon naar ‘den troep’ en
dat betekende twee jaar geen inkomsten. Hij zou dus eerst een schone reis doen
en zijn opbrengst kwam zijn ouders ten goede. Anderen wilden trouwen. De
jaarlijkse pacht moest nog betaald worden, er was geld nodig voor een stel
haringnetten of men wilde mee betalen voor de aankoop van een schuit.’
Bittere noodzaak dus. En dat gold ook voor de stroperij waarin ook de jonge
Arthur Vanbillemont zo bedreven was. In het gezin werden vijftien (!) kinderen
geboren, waarvan er al negen tijdens het eerste levensjaar stierven. De ouders
werkten hard als knecht en meid op een polderhoeve, maar het bleef armoe troef.
Zoon Arthur toog al ter kustvisserij toen hij dertien was. In zijn vrije tijd
trok de jongen de duinen in. Daar werd hij verschillende keren betrapt tijdens het
stropen en daarvoor ook veroordeeld tot gevangenisstraffen: eerst voorwaardelijk, dan acht
dagen, daarna nog zestien dagen en ten dan nog eens zestien dagen. Na zijn
legerdienst werd hij IJslandvaarder. Zijn derde reis, in 1901, werd hem fataal.
Het schip sloeg lek en hij verdronk. Zijn moeder ‘krijste dagenlang. Op een dag probeerde ze, volledig ontredderd, haar
huis in brand te steken.' De miserie had haar radeloos gemaakt.
Flor Vandekerckhove
P.S.: Meer over dit indrukwekkend boekwerk vind je in de blog Het Voorlaatste! Visserijblad. Je komt op die site terecht als je hier klikt.
P.S.: Meer over dit indrukwekkend boekwerk vind je in de blog Het Voorlaatste! Visserijblad. Je komt op die site terecht als je hier klikt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten