dinsdag 12 december 2023

Arthur Rimbaud, Patti Smiths bohémien préféré

Links: Patti Smith poseert op een balkon van het legendarische hotel Chelsea, pleisterplaats van de bohème in New York. (Foto David Gahr, 7 mei 1971.) Rechts: De Franse uitgeverij Gallimard viert dezer dagen de 150ste verjaardag van Rimbauds Une saison en enfer met een speciale editie waarin foto’s, tekeningen en geschriften van Patti Smith (de revolver die ze op de foto van de boekband torst, verwijst ongetwijfeld naar deze waarmee Rimbaud op Verlaine schoot.)


WANNEER DE TWINTIGJARIGE Patti Smith in 1966 in New York arriveert, heeft ze Illuminations op zak, poëzie van Arthur Rimbaud. Ze blijft tot vandaag fan. Ik denk dat die twee eerste zinnen elkander expliceren: wil Rimbaud je metgezel worden, moet je hem op zeer jonge leeftijd lezen. Zelf heb ik ook wel een en ander van Rimbaud bijeengegaard, maar begeesteren doet hij me daarmee niet. Bij Patti daarentegen is ’t liefde op ’t eerste gezicht: ‘Het eerste wat me aantrok, was Arthurs mooie gezicht. Maar zijn woorden waren het belangrijkste: zelfs in de vertaling was ik zo ontroerd door de taal dat ik dat boek gewoon moést hebben.’ (‘Patti Smith rockt met Rimbaud’, in DS 23 maart 2004). Volgens de enen koopt ze dat boek in Philadelphia tweedehands aan een stalletje, volgens anderen pikt ze het. Ik denk ’t laatste.
Zowel Patti Smith als Arthur Rimbaud behoren tot de bohème, sociaal verschijnsel dat me begint te interesseren wanneer ik me enkele jaren geleden over het werk van Allen Ginsberg buig. Op den duur weet ik wel een en ander, wat me in dichters en ander gespuis laat zeggen: ‘De bohème mag in oorsprong aan een tijd en met een stad verbonden zijn — het Parijs van de Restauratie — het heeft zich wel in ruimte en tijd verspreid: misschien Cobra↗︎ eind de jaren veertig; zeker de situationisten↗︎ halverwege de jaren zestig; Provo↗︎ en later ook de kraakbeweging↗︎ in Amsterdam; Punk↗︎ in Londen; de Beat generation↗︎ tijdens de fifties in Amerika en hun geestesgenoten Eco Contemporánio↗︎ in Buonos Aeres en El Corno Emplumado↗︎ in Mexico, The Hungry Generation↗︎ in Calcutta; misschien ook de Chèvre Folle↗︎ in Oostende (dat valt te onderzoeken, net als het milieu rond De Muze↗︎ in A’pen en De Dolle Mol↗︎ in Bssl..)… Allemaal ook wel The Great Unwashed genoemd, langharig werkschuw tuig↗︎.'
En terwijl ik vandaag iets heel anders opzoek, stoot ik op een passage die me leert dat m’n zinsnede ‘De bohème mag in oorsprong aan een tijd en met een stad verbonden zijn — het Parijs van de Restauratie (…)’ de zaak wel zeer erg veralgemeent. (°)
‘De bohème is in Frankrijk geen homogeen en ondubbelzinnig verschijnsel. Er hoeft niet speciaal op te worden gewezen dat de lichtzinnige en beminnelijke jongelui in de opera van Puccini niets te maken hebben met de door de boze bezeten Rimbaud en de tussen misdadigheid en religieus mysticisme heen en weer geslingerde Verlaine. Maar de stamboom van Rimbaud en Verlaine is wijd vertakt, en om er een voorstelling van te vormen moet men drie verschillende fasen en bestaanswijzen van het kunstenaarschap onderscheiden: de bohème van de romantische, de naturalistische en de impressionistische tijd.’ In een eerste fase betreft het jonge kunstenaars en studenten die grotendeels zonen van welgestelden waren: ‘Zij maakten een uitstapje in de wereld van de uitgestotenen en verschoppelingen, zoals men een reis onderneemt (…) en de terugweg naar de burgerlijke samenleving stond altijd voor hen open. De bohème van de volgende generatie (…) was daarentegen een echte bohème, dat wil zeggen een kunstenaarsproletariaat, dat bestond uit mensen met een volomen onzeker bestaan (…) Hun onburgerlijke levenswijze was de gepaste vorm voor het onzekere bestaan. Baudelaire, die chronologisch tot deze generatie behoort, betekent door zijn geestesgesltedhied, een overgang, enerzijds naar de vroegere romantische bohème en anderzijds naar de latere impressionistische. (…)’
Patti Smits lievelingsdichter behoort tot de bohème van een derde generatie.
Baudelaire had geen flauw idee ‘wat een hel het leven het leven voor een mens als Rimbaud kon worden. De Westerse cultuur moest het stadium van haar tegenwoordige crisis bereiken om ons iets van zulk een bestaan te laten begrijpen. Een zenuwpatiënt, een deugniet, een dagdief, een door en door kwaadaardig, gevaarlijk mens, die, zwervend van het ene land naar het andere, de kost verdient als taalleraar, straatventer, circusknecht, havenarbeider, boerendagloner, matroos, vrijwilliger in het Hollandse leger, werktuigdeskundige, onderzoekingsreiziger, koopman in koloniale waren en wie weet wat nog meer, — die ergens in Afrika een infectie oploopt en zich in een hospitaal in Marseille een been moet laten afzetten om ten slotte, zevenendertig jaar oud, onder de afgrijselijkste folteringen ten gronde te gaan; — een genie, dat op zijn zeventiende jaar onsterfelijke gedichten schrijft, op zijn negentiende het dichten volledig staakt (…) — een misdadiger aan anderen en aan zichzelf, die zijn kostbaarste schatten wegsmijt en volkomen vergeet, volkomen ontkent, dat hij ze ooit heeft bezeten; — een van de wegbereiders en volgens velen de eigenlijk grondlegger van de moderne dichtkunst, die, wanneer het bericht van zijn roem hem in Afrika bereikt van deze roem volstrekt niets wil weten (…)’

(°) Arnold Hauser. Sociale geschiedenis van de kunst. SUN Socialistische Uitgeverij Nijmegen. Vertaald uit het Engels door C. de Dood. Vijfde druk 1985. Op ps 601-603.

De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. 
Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

Geen opmerkingen: