WE STAAN te kijken, Ivan, Freddy en ik⇲. ’t Zijn nogal dingen die we hen daar zien doen: kolossale graafwerken die in een grote kuil resulteren, veel aarde, veel water; afgesloten rijwegen, onderbroken tramverkeer, verkeersellende, over en weer gerij van vrachtwagens, modder modder modder. Ik stel er vragen bij. Waarom, vraag ik, doen ze wat ze doen? Waarom graven ze niet gewoon een tunnel, onder de grond, onder de tramlijnen en onder de Koninklijke baan, recht naar ’t Dunegat⇲? Legitieme vragen, in de duinen hebben wij zelf al menig tunnel gegraven, met de hand, zo moeilijk is dat niet, je moet alleen voorzichtig zijn en diep genoeg gaan. Ivan en ik kijken vragend naar Freddy, wiens vader aannemer is. Waarna Freddy enkele dingen zegt over dingen die we hen zien doen. Geloven we hem? Spreken we hem tegen? Ik zou ’t niet meer weten; Ivan en Freddy wellicht evenmin. De voetgangerstunnel is er hoe dan ook gekomen, ik stap er dagelijks doorheen. Telkens kijk ik naar de siersteen die de datum toont: 1958, jaar van de wereldtentoonstelling⇲, jaar waarin de vooruitgang niet meer te stoppen is en wij evenmin. We zijn negen jaar en hebben zwarte knieën van al de dingen die we doen.
Flor Vandekerckhove⇲
Flor Vandekerckhove⇲
Geen opmerkingen:
Een reactie posten