|
[In het laatste kwart van de vorige eeuw werd ik schrijver, in bijberoep weliswaar maar toch. In die tijd gebeurde iets in het uitgeversbedrijf dat ik, ook omdat mijn inkomen er deels van afhing, probeerde te begrijpen. Onderstaand essay uit 1994 maakte deel uit van die poging. Het verscheen in Schiereiland⇲ 2/1994. Slaagde ik er toen in de ontwikkelingen goed te vatten? Feit is dat het stukje mee bepaald heeft hoe ik tot vandaag mijn boeken publiceer.’t Was een lang stuk, in die tijd had ik veel meer woorden nodig om iets gezegd te krijgen. In deze aangepaste blogversie werd veel geschrapt, onder meer een heel stuk waarin ik het over de Amerikaan Benjamin Tucker⇲ had, 't was iets wat nader beschouwd niet erg ter zake deed. Nog een verschil met het oorspronkelijke: de 'Moerman-methode' heeft nu hyperlinks die er destijds uiteraard niet waren. Niet geschrapt zijn termen die nu archaïsme oproepen, maar in 1994 tekenen van grote vooruitgang waren: fax, modem…]
VROEGER, niet per se heel veel vroeger, placht een romancier vel na vel vol te schrijven met een kroontjespen. Wanneer hij, op ’t einde van de grote vakantie, driehonderd vellen bij elkaar gekrast had, gaf hij dat pak papier aan zijn echtgenote die het netjes uittikte. U leest het goed, alleen mannelijke leerkrachten die zich in de huwelijkse staat bevonden, konden zo’n taak tot een goed einde brengen. De kopij werd vervolgens door de zetter in lood gegoten en met een Clark almaar dieper de drukkerij in gereden. Boekhandelaars sloegen dat boek gegarandeerd in en zorgden ervoor dat het in de daaropvolgende twintig jaar verkocht werd. In die tijd heerste de ambacht over de dingen en was geluk heel gewoon. De echtgenote van de schrijver werd neurotisch, de zetter stierf aan kwalijke dampen en het boek leefde lang en gelukkig, althans als het niet op de index⇲ stond.
Vandaag is alles anders. Elke schrijver kan een tekstverwerker beroeren. De automatische spellingscontrole corrigeert. Naar gelang de mode voegt de schrijver adjectieven toe of hij schrapt ze. Met de telefoon, die voor de gelegenheid fax of modem heet, gaat alles naar de uitgever. Schrijven is kinderspel, je hoeft niet langer in ’t onderwijs te staan, je hoeft niet meer getrouwd te zijn, het plegen van wat destijds pennenvruchten heette, is gedemocratiseerd; boekdrukkers kampen niet langer met loodvergiftiging, het oeuvre ligt binnen ’t handbereik van allen.
Althans op het eerste gezicht. Want! Hoe meer uitgeverijen zich aandienen, hoe minder betekenisvolle uitgeverijen er resten. Men leze dan ook volgende paradox: hoe gemakkelijker het wordt een boek uit te geven, hoe moeilijk het wordt een boek op de markt te positioneren.
Peter Sloterdijk⇲ kan zijn boeken wél op de markt positioneren. In zijn werken legt hij uit wat volgens hem aan ’t gebeuren is. Hij heeft het over de manier waarop de maatschappij beweegt, over vooruitgang, over de richting waarin die beweging gebeurt, voortgang, over snelheid en acceleratie: alles gaat veel te snel en ook nog eens sneller en sneller, zo snel dat we over onze toeren draaien. Als Sloterdijk het bijvoorbeeld over auto’s heeft, zegt hij: ‘Daarom zijn (naast de legendarische stroomuitval in New York, waar je dromerig van kunt worden) de lange files op de zomerse autosnelwegen van Midden-Europa fenomenen van geschiedfilosofische, ja zelfs religieus-historische betekenis. (…) — zij zijn de kinetische Goede Vrijdag waarop de hoop op verlossing door acceleratie te gronde gaat. Op die gloeiend hete middagen in de trechter van Lyon, in de hel van het Rijndal vóór Keulen, klem op Europa’s langste parkeerplaats bij de Irschenberg, zowel voor als achter je vijftig kilometer broeiend vastgelopen blik — stijgen er zwarte geschied-filosofische inzichten als uitlaatgassen op, komt er glossolaal cultuurkritisch commentaar over de lippen, waaien er in-memoriams op de moderne tijd uit de zijraampjes en rijst bij de inzittenden van de voertuigen, ongeacht het niveau van hun middelbare-schoolopleiding, het vermogen dat het zo niet langer meer kan.’ (°) De auto die ons naar onze ontspanning moet voeren, wordt een bron van ergernis die ons gevangenhoudt op een plek waar we niet willen zijn. De auto slaagt als ’t ware zodanig goed in zijn taak dat ’t rijden in zijn tegendeel verkeert. Volgens Sloterdijk komt het erop aan te demobiliseren.
Hetzelfde geldt, denk ik, voor de uitgeverij die je boek niet langer weet te positioneren. Laat het me bekijken en daarbij Moerman als voorbeeld nemen. Herman Moerman⇲ is een talentvolle Oostendse columnist die zijn werk kwijtspeelt en vervolgens voor lange tijd niet meer gepubliceerd wordt. Logisch, volgens Sloterdijk: talent wordt gemobiliseerd tot het over zijn toeren draait, waarna het ongebruikt ‘in de file blijft staan’.
Herman Moerman bedenkt een oplossing die, vermoed ik, Sloterdijk wel zou plezieren, oplossing die ik Moerman-methode van uitgeven noem. Gewapend met een tekstverwerker en een fotokopieermachine, twee toestellen waarover elke Westerse burger vandaag vrijelijk kan beschikken, geeft hij zijn eigen tijdschrift uit, Dagboek van een aangespoelden. Het verschijnt waneer het hem past, hij verspreidt het onder wie hij daar geschikt voor acht en naargelang het hem uitkomt (bij mij steekt hij het bijvoorbeeld zelf in de bus). Het blad is nergens te koop, je kunt geen abonnement nemen en het is de bedoeling dat het zo blijft. Het blad bestaat nauwelijks, maar ’t wordt wel gelezen, gewaardeerd, doorgegeven, verzameld. Moerman dicht de kloof tussen enerzijds de technische mogelijkheden die er bestaan om zijn werk uit te geven en anderzijds de omzeggens onbestaande kans dat het ook gebeurt. Of hij zich door de DIY-filosofie van punk⇲ laat inspireren weet ik niet en ‘k ga ’t hem ook niet vragen.
Spijtig genoeg (of juist niet) is Moerman een bescheiden man die zijn tijdschrift in een sfeer van hobbyisme dompelt (‘Ik moet dus ne dikke merci richten aan al wie in de geldbeugel is geschoten om mij toe te laten hen te laten meegenieten van mijn hobby.’ (Dagboek… VI, p 2.) En dat terwijl hij eigenlijk de persvrijheid opeist, de vrijheid om te publiceren.
Flor Vandekerckhove⇲
Vandaag is alles anders. Elke schrijver kan een tekstverwerker beroeren. De automatische spellingscontrole corrigeert. Naar gelang de mode voegt de schrijver adjectieven toe of hij schrapt ze. Met de telefoon, die voor de gelegenheid fax of modem heet, gaat alles naar de uitgever. Schrijven is kinderspel, je hoeft niet langer in ’t onderwijs te staan, je hoeft niet meer getrouwd te zijn, het plegen van wat destijds pennenvruchten heette, is gedemocratiseerd; boekdrukkers kampen niet langer met loodvergiftiging, het oeuvre ligt binnen ’t handbereik van allen.
Althans op het eerste gezicht. Want! Hoe meer uitgeverijen zich aandienen, hoe minder betekenisvolle uitgeverijen er resten. Men leze dan ook volgende paradox: hoe gemakkelijker het wordt een boek uit te geven, hoe moeilijk het wordt een boek op de markt te positioneren.
Peter Sloterdijk⇲ kan zijn boeken wél op de markt positioneren. In zijn werken legt hij uit wat volgens hem aan ’t gebeuren is. Hij heeft het over de manier waarop de maatschappij beweegt, over vooruitgang, over de richting waarin die beweging gebeurt, voortgang, over snelheid en acceleratie: alles gaat veel te snel en ook nog eens sneller en sneller, zo snel dat we over onze toeren draaien. Als Sloterdijk het bijvoorbeeld over auto’s heeft, zegt hij: ‘Daarom zijn (naast de legendarische stroomuitval in New York, waar je dromerig van kunt worden) de lange files op de zomerse autosnelwegen van Midden-Europa fenomenen van geschiedfilosofische, ja zelfs religieus-historische betekenis. (…) — zij zijn de kinetische Goede Vrijdag waarop de hoop op verlossing door acceleratie te gronde gaat. Op die gloeiend hete middagen in de trechter van Lyon, in de hel van het Rijndal vóór Keulen, klem op Europa’s langste parkeerplaats bij de Irschenberg, zowel voor als achter je vijftig kilometer broeiend vastgelopen blik — stijgen er zwarte geschied-filosofische inzichten als uitlaatgassen op, komt er glossolaal cultuurkritisch commentaar over de lippen, waaien er in-memoriams op de moderne tijd uit de zijraampjes en rijst bij de inzittenden van de voertuigen, ongeacht het niveau van hun middelbare-schoolopleiding, het vermogen dat het zo niet langer meer kan.’ (°) De auto die ons naar onze ontspanning moet voeren, wordt een bron van ergernis die ons gevangenhoudt op een plek waar we niet willen zijn. De auto slaagt als ’t ware zodanig goed in zijn taak dat ’t rijden in zijn tegendeel verkeert. Volgens Sloterdijk komt het erop aan te demobiliseren.
Hetzelfde geldt, denk ik, voor de uitgeverij die je boek niet langer weet te positioneren. Laat het me bekijken en daarbij Moerman als voorbeeld nemen. Herman Moerman⇲ is een talentvolle Oostendse columnist die zijn werk kwijtspeelt en vervolgens voor lange tijd niet meer gepubliceerd wordt. Logisch, volgens Sloterdijk: talent wordt gemobiliseerd tot het over zijn toeren draait, waarna het ongebruikt ‘in de file blijft staan’.
Herman Moerman bedenkt een oplossing die, vermoed ik, Sloterdijk wel zou plezieren, oplossing die ik Moerman-methode van uitgeven noem. Gewapend met een tekstverwerker en een fotokopieermachine, twee toestellen waarover elke Westerse burger vandaag vrijelijk kan beschikken, geeft hij zijn eigen tijdschrift uit, Dagboek van een aangespoelden. Het verschijnt waneer het hem past, hij verspreidt het onder wie hij daar geschikt voor acht en naargelang het hem uitkomt (bij mij steekt hij het bijvoorbeeld zelf in de bus). Het blad is nergens te koop, je kunt geen abonnement nemen en het is de bedoeling dat het zo blijft. Het blad bestaat nauwelijks, maar ’t wordt wel gelezen, gewaardeerd, doorgegeven, verzameld. Moerman dicht de kloof tussen enerzijds de technische mogelijkheden die er bestaan om zijn werk uit te geven en anderzijds de omzeggens onbestaande kans dat het ook gebeurt. Of hij zich door de DIY-filosofie van punk⇲ laat inspireren weet ik niet en ‘k ga ’t hem ook niet vragen.
Spijtig genoeg (of juist niet) is Moerman een bescheiden man die zijn tijdschrift in een sfeer van hobbyisme dompelt (‘Ik moet dus ne dikke merci richten aan al wie in de geldbeugel is geschoten om mij toe te laten hen te laten meegenieten van mijn hobby.’ (Dagboek… VI, p 2.) En dat terwijl hij eigenlijk de persvrijheid opeist, de vrijheid om te publiceren.
Flor Vandekerckhove⇲
Herman Moerman (1930 - 2013) heeft me wel meer geïnspireerd: ‘Wat ik van Herman Moerman geleerd heb’⇲
(°) Peter Sloterdijk. Euro-taoïsme. Vertaald door W. Hansen. 285 pp. Uitg. De Arbeiderspers, A'dam. 1991.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten