woensdag 8 april 2020

Gezonken in de havengeul


Op een zonnige zomerdag in 1929 leidt kapitein Amandus Van Loocke zijn schip, genaamd Jozef II, binnen in de haven van Oostende. Aan boord vijftig toeristen, op retour van een tochtje op zee. In de havengeul wordt de Jozef II geramd door een uitvarend schip dat ‘Knocke’ heet. De botsing is tot in de stad te horen: ‘Het leek alsof een huis instortte. Dit geluid werd onmiddellijk gevolgd door geschreeuw van mensen in nood en in pijn.’
’t Is Arne Pyson die me, al een hele tijd geleden, die feiten bezorgt. Vervolgens verlies ik het mapje uit het oog en vind het pas terug wanneer deze coronatijden me de tijd geven om mijn Mac op te kuisen. 
Het accident interesseert Pyson in hoge mate. Dat valt licht te begrijpen, het is een familiegeschiedenis, kapitein Van Loocke is Arnes overgrootvader, in de familie heeft men het over 'den ouwen'. Pyson verzamelt foto’s en schriftelijke documenten die het ongeval belichten. Zoals dat bericht in de Echo d’ Ostende: ‘We zijn naar het staketsel gesneld en daar aan de ingang van de vaargeul zagen we de vlaggenstok en het bovenste gedeelte van een mast boven de waterspiegel uitsteken en een ander vaartuig dat zijn jollen te water liet en andere boten van de loodsdienst die snel kwamen aangevaren.’ En verder: ‘Op de 2 staketsels komt het volk nog altijd toegestroomd. De “Jozef II” is gezonken juist op dezelfde plaats waar tijdens de Oorlog de “Vindictive” gezonken werd. Bij hoogwater ziet men nog juist de top van de mast waaraan een Deens vlaggetje wappert, vlaggetje dat deel uitmaakt van de versierselen van het gezonken schip.’ Men heeft het over 9 doden en 6 vermisten. Achteraf gaat de ondernemende reporter langs ten huize van kapitein Van Loocke. Die zegt: ‘Stel u voor: ik doe deze stiel al sedert 14 jaar en ben nog nooit iets tegengekomen. Ik werd door mijn zoon gered. Ik kan zwemmen, maar ik was door 2 vrouwen en 2 kinderen vastgegrepen die mij smeekten hen te redden. Ikzelf moest om hulp roepen voor ons alle vijf. Maar ze zijn omgekomen, ik heb ze zien sterven. Ik kon niets voor hen doen. Door dit visioen zal ik nog zot worden. Nu, ik ben niet schuldig. Beauprez (d.i. de kapitein van het aanvarende schip) is onvoorzichtig geweest. Hij heeft mijn schip getorpedeerd. Hij had met zijn boot in het gat dat hij had gemaakt moeten blijven zitten. Dan was het water niet zo snel naar binnen gelopen en mijn schip zou trager gezonken zijn.’
In het mapje bekijk ik de foto’s die Pyson me bezorgt. Een ervan toont me de mast van het gezonken schip, precies zoals l’Echo die beschrijft. ’t Is een sterk beeld van de beroemde fotograaf Antony. En juist daarom durf ik hem hier niet af te drukken. (°) Ik kies een ander beeld. We zien toeristen die een zeetrip aan boord van de Jozef II maken. Centraal (aangestipt) staat Pysons overgrootvader Amandus Van Loocke. Rechts (ook aangekruist), met sigaret: Frans Van Loocke, Arnes grootvader. Hij is ’t die Amandus van de verdrinkingsdood redt. 
Flor Vandekerckhove

(°) ’t Is iets waarvoor men me destijds, als uitgever van Het Visserijblad, gewaarschuwd heeft. Antony heeft, zo zei men, een nageslacht dat nauwlettend over het copyright van de fotograaf waakt. Ik weet niet goed of dat Antony-copyright vandaag nog altijd geldt, misschien kan iemand me daar eens over informeren.

De zee geeft, de zee neemt. ’t Is iets waarmee je als zeeman (niet) leert leven. Jaarlijks herdenkt Oostende degenen die dat jaar op zee zijn omgekomen. Het gedicht De Plechtigheid verhaalt over die ene keer waarop dat evenement niet kon doorgaan … Althans, dat is wat wij dachten.

Geen opmerkingen: